A dead letter is a letter that cannot be delivered to the address written on it and cannot be returned to the person who sent it.
The Daphni Monastery, in the outskirts of Athens, has always intrigued me; unfortunately it has been under renovation during my whole stay in Greece, from 2011 until 2015. Against all odds, I was inspired by the surroundings where urbanisation and patrimonium clash. Aan de nationale weg van Athene naar de havenstad Pireus, in de voorstad Chaidari, tegenover de bekende psychiatrische inrichting, ligt, in een wolk van stof door een clash tussen urbanisatie en patrimoniumbescherming, het met kantelen ommuurde klooster van Dafne (of Daphni, Μονή Δαφνίου, Moní Dafníou). Even voorbij het klooster zijn nog sporen te zien van de Heilige Weg, het klassieke traject naar het vroegere heiligdom van Eleusis, maar als je wat snel rijdt, ben je de rots met de nissen van het Heiligdom van Aphrodite zo voorbij. Even verder, onder de viaduct van een tolring die al jaren op voltooiing wacht, na de grote bocht in de Heilige Weg, liggen vervallen fabrieken, raffinaderijen en de dokken van de haven, “die rokend en ruikend alle mysterievorming op de proef stellen”, zoals Scholte in zijn klassieke reisgids al schreef. Die industriële wijk moet je twee keer trotseren als je eerder de ingang van het park met het klooster gemist hebt. Toeristische gidsen vermeldden al jaren dat het klooster niet toegankelijk is. Van 2011 tot 2015 heb ik er ettelijke keren tevergeefs aangeklopt: alleen zichtbaar waren de omheining, de steigers tegen de kerk en de containerbureaus van de herstellers. Sinds 1990 staat het als Kloosters van Daphni, Osios Loukas en Nea Moni op de werelderfgoedlijst van UNESCO. In woorden, beelden en verbeelding heb ik het wel bezocht. Renovatie was ongetwijfeld nodig, alweer. In 395 n.C. werd het heiligdom voor een opgewonden Apollon verwoest door plunderende Goten. Of Apollon op deze plek verliefd werd op de knappe Daphne is niet zeker. Er staan hier geen laurierbomen, Dafnè in het Grieks, heb gezien. Achtervolgd door Apollon en smekend haar kuisheid te vrijwaren, veranderde Zeus haar in een laurierboom. Sommige auteurs situeren de mythe elders, veeleer in Delphi. Op het kampvuur van de Goten bouwde Keizer Justinianus in de 6de eeuw een eerste klooster; eind 11de eeuw werd het vernieuwd met een kerk. In het begin van de 13de eeuw werd het opnieuw onder de voet gelopen. In 1204 passeerden in Dafni, op de terugweg van de vierde kruistocht, Westerse Kruisvaarders. In plaats van Jerusalem te heroveren, hadden ze de hoofdstad van het christelijk-orthodoxe Constantinopel onderworpen. Ze plunderden de Byzantijnse en Romeinse overblijfselen, heiligdommen en bibliotheken, ondanks de dreiging van een pauselijke excommunicatie. In Dafni veroverden ze het rijke Byzantijnse klooster en richtten hun pijlen op de ogen van de mozaïek van Christus hoog in de koepel. Otto de la Roche, na zijn terugkeer van Constantinopel Hertog van Athene geworden, maakte van de Byzantijnse een katholieke kerk en reserveerde er zijn familiegraf. De Franse lelies op de graven van zijn naasten hoop ik nog ooit te zien. In 1211 schonk hij het klooster aan een cisterciënzergemeenschap uit Bourgondië. Zij bouwden de gotische voorhal en verwerkten daarbij één Ionische zuil afkomstig van de tempel van Apollon. In 15de eeuw gaven de Turken het vernielde klooster terug aan de orthodoxe christenen. Tijdens de Griekse onafhankelijkheidsoorlog had het klooster weer veel te lijden; de monniken vertrokken in 1821. Na 1890 werd de kerk opnieuw gerestaureerd. Aardbevingen en (een gebrek aan) urbanisatie deden en doen de rest. Maar er wordt aan gewerkt, het komt wel weer goed, …, tot het nog eens vervalt. Romantische zielen zullen het blijven zoeken en erover lezen. Twee monsters van de Britse reisliteratuur bezochten in de jaren twintig samen Dafni: de bekeerde conservatieve katholiek Evelyn Waugh en de anti-katholieke philhelleen met een voorkeur voor oosterse cultuur Robert Byron. Nadat Byron het mozaïek van de Christus Pantocrator had beschreven als een uitzonderlijke uitdrukking van Byzantijnse kunst, deed Waugh in zijn reisverslag, ongetwijfeld om Byron te ergeren, precies het omgekeerde: “geraakt door theologische verschillen tussen de westerse en oosterse patriarchaten schoten Kruisvaarders de ogen uit het mozaïek; de Turken maakten kampvuren in het schip van de kerk en dichter bij ons gooiden de gekken van de overkant stenen en flessen naar het schitterende plafond”. En de agnostische kunstcriticus en reisverhalenschrijver Sir Sacheverell Sitwell zag in de Pantocrator van Dafni: “de beangstigende gelaatsuitdrukking van een man die zijn graf heeft overleefd”. Een heiligdom voor een mislukte verkrachting, een slagveld van katholieken, orthodoxen en moslims, de inzet van een dispuut over westerse en oosterse superioriteit, een schandvlek in hedendaagse urbanisatie: hier besef ik waarom je beter van alle godsdiensten bent en de band tussen verleden en heden, en voorbij, niet genoeg kunt uitgedragen.
0 Comments
No one knows what the Zakynthian poet Andreas Kalvos (1792-1869) looked like. There is no known portrait of him. All we know is that he indulged in walking around in the English countryside ‘completely dressed in black’. In “The True Face and Lyrical Bravery of Andreas Kalvos”, Odysseas Elytis (Greek Nobel Prize Literature 1979) described him as an old man, frail and bald. Other writers and artists have drawn imaginary portraits. Has this one been painted by Katerina Balafouti? (What a pity I cannot reach her.) In my book The Search of Andreas Vesalius - The Quest for the Lost Grave, I already guessed Pascale Pollier, who dreams of recreating Vesalius’s face is, no doubt, interested in making a facial reconstruction of Kalvos’s skull too. Would his tomb, in the Solomos & Kalvos Museum in Zakynthos, ever be allowed to be opened, I wondered in 2014? Later this month, on 20 August 2016, we will know. After a first attempt, the board of the Solomos & Kalvos Museum will meet again and decide if the tomb can be opened for such a project. The Mayor and the Municipality seem to be confident and have invited Pollier to prepare for the job. Does she see this facial reconstruction as a rehearsal for the other? Do Vesalius and Kalvos have more in common than just their first name, Andreas? Kalvos and his compatriot and employer Ugo Foscolo fell out during a short stay in England in 1821. Kalvos left, Foscolo stayed, but the latter, barely 49, died there in 1827 and was buried in Chiswick on the Thames in London. Much later, in 1852, Kalvos returned to England and drew his last breath there in 1869. He was buried in Louth, Lincolnshire. Kalvos did not have to live through the experience of watching the remains of Foscolo be exhumed from the moist soil of England in 1871 and transported with Italian state ceremony to the Gothic Fransciscan Church of the Cross in Florence. Kalvos had to wait for ninety-one more years, from his death until 1960, to have a similar but Greek state ceremony. George Seferis, diplomat and poet (Greek Nobel Prize Literature 1963) succeeded in putting the bones of Kalvos and his second wife on Olympic Airways flight 410 to be flown to Greece. Upon their arrival in Athens, they were met by the elite of the country, though the people of Greece missed the event: the newspapers were on strike that day. Lost graves, listed in records and accounts, visited by travellers, but forgotten again because of wars or earthquakes, overgrown or buried, bureaucracy, red tape, strikes: until Vesalius and Kalvos have been given their faces, the stories about their graves echo each other. Postscript, dd. 30 August 2016: still waiting for a formal reply to their request, the municipality of Zakynthos has been informed that the council of the Solomos & Kalvos Museum "although still willing to help the municipality" has refused to open the grave of Andreas Kalvos, adding "there is nothing that can be done to change their minds...". A dead letter is a letter that cannot be delivered to the address written on it and cannot be returned to the person who sent it.
In the plain of Marathon, in Nea Makri, a small island in a marsh houses the ruins of a Temple of Egyptian gods, established in the Roman period. With the right guide, you can still see naked deities coming out of the sea, but that's not what I came looking for. De delta is vruchtbaar. Wat in de serres staat, zie ik niet. In de velden, in deze late oktobermaand, overal kool. Seizoenarbeiders rijden met de fiets. Een dame met hoofddoek duwt een kinderkoets. Egyptenaren? In het zuidwesten, aan de zee, ligt een klein moeras, van het strand gescheiden door een smalle bank van zand. In het midden van het broek, op een eilandje, vind ik het heiligdom van de Egyptische goden. De begroeiing rondom is overvloedig, vooral riet. Maar dit is Egypte niet, dit is Nea Makri in de baai van Marathon. Het plan van deze tempel uit de 2de eeuw n.C. is eenvoudig. Binnen de vierkanten ommuring met poorten aan elke kant, ligt een constructie van overdekte gangen rond de trappen van de centrale structuur. Alleen die blokken steken vandaag nog boven het tempelplan uit. De vier ingangen, in de windrichtingen, hadden indrukwekkende poorten, met aan de binnen- en buitenkant grote marmeren beelden van Isis en Osiris. Binnen stonden beelden van o.m. sfinxen en Horos, de vogelzoon van Isis en Osiris. Ook olielampen, king size, met afbeeldingen van Isis, Serapis of Osiris en astrologische tekens van de Egyptische hemel. De originelen staan vandaag wat verder in het museum. Over de lange geplisseerde onderrok valt het lichte kleed in plooien over lichaam en vooruitgeschoven linkerbeen. In het beeld met het fijnere gezicht zijn dij en boezem wat voller, maar ze heeft niet dezelfde attributen bij zich. De jonge Isis heeft bloemen in beide handen, zoals Aphrodite, en draagt op het hoofd, boven de uraeus-cobra, een mand. De wat oudere is ongetwijfeld Demeter met graan in de rechterhand en op het hoofd, tussen de koeienhoorns, de zonneschijf met bovenop nog meer korenaren. Wat zich in dit heiligdom afspeelde heb ik uit De Gouden Ezel, de Latijnse roman door Apuleius, oriëntalistisch neergepend “op Egyptisch papier en met een geslepen riet van de Nijl”. In het oorspronkelijke Griekse verhaal over Lucius die in een ezel verandert, verwerkte hij autobiografische elementen, het sprookje van Cupido en Psyché en als uitsmijter de les over de cultus van Isis. Isis geeft meteen toe dat ze meerdere godinnen is. Als ze Lucius aanspreekt somt ze meteen haar namen als titels of geloofsbrieven op: “mensen kennen mij als Cybele, Athene of Minerva, Aphrodite of Venus, Artemis of Diana, Proserpina of Nemesis, maar jij mag me Isis noemen». In het heiligdom en in het museum staan ook beelden van Osiris, de mannelijke pendant van Demeter die, zoals zij, de Egyptenaren leerde graan te verbouwen. Dat de figuren met bloot bovenlijf in het ornaat van een farao, de gelaatstrekken hebben van Antinous, de minnaar van kiezer Hadrianus, zegt evenveel over hun datering als over het Romeinse maniërisme dat de diverse Griekse mysteriën had overgenomen en stilaan uitholde. Blijkt dat ook niet uit de naam van de hogepriester in dit verhaal over Isis: Mithras? De suggestie dat beide cultussen verwant zijn is vreemd. De voorspelling dat de mysteriën van Eleusis één of twee eeuwen later door die van Mithras worden overgenomen, onwaarschijnlijk. De solidariteit tussen alle heidense mysteriën tegen het opkomende christendom, een mogelijkheid. De avonturen van de nieuwsgierige ezel Lucius lezen nog altijd als een road movie, grappig en wreed tegelijk, een schelmenroman met een filosofisch-religieus tintje. Dat Lucius is ingewijd in verschillende riten is een autobiografisch trucje van auteur, dat bovendien gelinkt is aan het sprookje van Cupido en Psyché. Als de mooie koningsdochter, vervloekt door de jaloerse Venus en misleid door haar al even jaloerse zussen, haar minnaar Cupido heeft afgeschrikt, bidt ze tot Ceres: “bij uw vruchtbare rechterhand, bij de feesten van de overvloedige oogst, bij de stille mysteriën van uw manden (…), bij Proserpina’s afdaling naar een duister huwelijk en bij de terugkeer van een dochter naar het herontdekte licht, en bij alles wat het schrijn van Eleusis in stilte versluiert, smeek ik u (…). Ceres is Demeter en Proserpina is Persephone of Kore. De verwijzing naar de mysteriën van Eleusis (moeder zoekt dochter of zichzelf en overwint de dood) echoot in het centrale sprookje van Psyché (op zoek naar Cupido sukkelt ze in een slaap des doods maar wordt gewekt en baart een dochter) echoot in het laatste hoofdstuk over de cultus van Isis (wanneer ze haar in stukken gesneden man Osiris vindt, hem nieuw leven inblaast en hun zoon Horos baart). Als de godin voor Lucius verschijnt, ziet hij beetje bij beetje haar lichaam uit de zee komen, hoe ze het zeewater van zich afschudt en zo goddelijk mooi voor hem staat dat hij vreest woorden te kort te komen om haar verschijning te beschrijven. Gekleed in een hemelzwarte mantel bekleed met sterren en een vlammende maan, verschijnt de godin met de vele namen, onder de volle maan zoals de schijf op haar hoofd, uit de zee, schudt drie keer met haar ratel en kondigt plechtig aan dat de volgende dag aan haar is opgedragen. Als de gouden zon verschijnt, wordt de oude Lucius opgenomen in een processie, uitbundig met toeters en bellen en clownesk zoals een optocht van de Shriners, iedereen klaar voor de finale van het schelmenverhaal. Als priesters en ingewijden zich aansluiten, worden hun attributen één voor één beschreven: de grote gouden lampen in de vorm van een boot, een klein altaar, een palmtak, een staf van Mercurius, een klein gouden kommetje rond als een vrouwenborst waaruit melk wordt gegoten, een gouden waaier versierd als laurier, een mysterieuze kist met nog meer geheime voorwerpen, een beeld van de godin en een ander onbeschrijfelijk vreemd wezen en een lamp met opvallende Egyptische figuurtjes. Na de metamorfose van Lucius klinkt het: “vandaag heeft de gewijde kracht van de almachtige godin hem zijn menselijke vorm teruggegeven. Hoe gelukkig en gezegend, tot driemaal toe, moet hij nu wel zijn.” Dan volgt een lange beschrijving van de rituele tewaterlating van een Egyptisch modelschip volgeladen met offerandes, op een strand vlakbij de tempel. De priesters bergen hun geheime voorwerpen weer op en Lucius kust het beeld op de trappen van de tempel. Of hoe een literair en fictief verhaal besmet kan zijn met sporen die alleen uit de werkelijkheid kunnen komen. Of omgekeerd. Apuleius wordt ernstig nu: “de eigenlijke inwijding wordt uitgevoerd als een ritueel van vrijwillige dood en redding door gebed. Alleen mensen wier leven afgerond is en klaar zijn voor de laatste dagen, kunnen uitverkoren worden omdat alleen bij hen de geheimen van de sekte veilig zijn. Door goddelijke voorzienigheid worden zij herboren en krijgen een vernieuwde gezondheid». Toen ik uit de site naar het strand stapte, kwam uit de golven een dame in monokini op me toe. Ze bukte zich en nam een laken uit haar tas, een badlaken, en droogde zich af. Wat verder trotseerde een andere dame ook het ijskoude water. Dit waren geen venussen en hun oefeningen geen zuiveringsritueel, tenzij in een mysterieuze cultus van lichaamsverzorging. Waar ik nog niet klaar voor was. A dead letter is a letter that cannot be delivered to the address written on it and cannot be returned to the person who sent it.
Immediately after my arrival in Greece, I started looking for the Illissos river in the centre of Athens. And guess what: I did find the river, and some inspiration and a first of many calls of the mysteries of Eleusis. Plato situeert de dialoog van Socrates met Phaedrus aan de oevers van de Illissus, net buiten de stadsmuren van Athene. Om de hitte van de dag te ontvluchten, waden ze blootsvoets door het water en zoeken een rustige plaats in de schaduw van de hoogste plataan. Na een lang gesprek over de liefde erkennen ze inspiratie te hebben gekregen van de goden die daar heersen. Tot hen richten ze dit gebed: "Geef me schoonheid in de innerlijke ziel en dat de uitwendige en inwendige mens één moge zijn. Mag ik de wijzen als rijk beschouwen en mag ik zoveel goud bezitten als alleen de matige man kan dragen". Onmiddellijk na mijn aankomst in Athene ben ik die plaats van inspiratie gaan zoeken. Geen gemakkelijke opdracht. Zo dacht ik tijdens mijn eerste dagen in Griekenland al een glimp van de Illissus te hebben opgevangen, maar mijn informanten hadden zich vergist. Het beekje dat je in de diepte van het archeologische park aan het Monasteraki Metro Station kan zien, is de Eridanos, door keizer Hadrianus overdekt. Omdat ik er toen nog niet bij stilstond dat het antieke Athene een stip was in de miljoenenstad van vandaag heb ik bij mijn volgende pogingen om de inspirerende rivier te vinden flink wat kilometers teveel gedaan. In een buitenwijk stuurde een vriendelijke meneer me terug naar het centrum: “vraag nog maar eens in de buurt van het stadium”. Toen ik aan het Panatinaikos-voetbal-stadium de politie aansprak, had ik me blijkbaar alweer minstens honderd jaar vergist want ik moest aan het eerste, 19de eeuwse, olympische panatinaikos-stadium zijn, “aan de Kallirois straat, niet ver van de kerk van Sint Photini”. Daar, in de Ardittou-straat, botste ik eerst op een kleine, met hoge draad afgesloten, archeologische site. Op een plaatje de vermelding: the basilica of the Illisos River. Het is één van de oudste christelijke sites van Athene: de verwaarloosde opgravingen van een basiliek uit de 5de eeuw op het graf van de martelaar-bisschop Leonidas uit de 3de eeuw. Socrates dronk zijn beker van fijngemalen dollekervel minstens 7 eeuwen eerder. “Op deze plaats waar de armen van de Illissus een eilandje vormden” staat vandaag nog altijd een plataan, en veel onkruid, maar er stroomt geen verfrissende Illisus; het stof dat er hangt inspireerde me weinig. Een beetje verder wordt op 20 maart Agia Photini gevierd. Ze is de Samaritaanse die Johannes in 4: 5-42 beschreef als “de vrouw aan de put” en die bij haar bekering Photini als doopnaam aannam: de verlichte. In mijn favoriete Griekenland-gids, de oude Scholte, luidt het dat de kapel van St. Photini waarschijnlijk gebouwd is op de fundamenten van een tempel gewijd aan de cultus van Demeter en Persephone. De Agrai Hill zou inderdaad een belangrijke scene in de Kleine Mysteriën van Eleusis geweest zijn. Daar is weer de roep van het mysterieuze Eleusis, nu tijdens het spoorzoeken naar Socrates. En jawel, net achter de kerk, tussen het groen en stenen, komt de Illissus even aan de oppervlakte, als een bron, en verdwijnt dan weer onder de drukte van Athene. In de jaren dertig (van de vijfde eeuw) werd goddeloosheid tot een misdrijf uitgeroepen voor “diegenen die het goddelijke niet erkennen” en die (wellicht) “onderwijzen over hogere zaken”. Precies wat Socrates deed. En nadat jongeren, ook uit de omgeving van Socrates, o.m. de cultus van de mysteriën van Eleusis ontwijd hadden, was de tijd helemaal rijp: in 399 v.Chr. werd Socrates ter dood veroordeeld. In zijn verdedigingsrede ging hij nochtans ver in de beschrijving van een hiernamaals en zijn geloof in de onsterfelijkheid van de ziel. Zelfs zijn laatste woorden gaf hij weg aan een religieus ritueel. Vlak voor zijn terechtstelling vroeg Socrates aan een leerling om een haan te offeren aan Asklepios, de god van de gezondheid. Wilde afwezig verslaggever Plato met die woorden wat meer dramatiek in het verhaal steken? Of is Socrates op het allerlaatste ogenblik toch nog gekraakt, zoals Nietzsche vond? De Vlaamse filosoof Ludo Abicht, die zijn hele Pleidooi voor een positief atheïsme aan de Haan van Asklepios heeft opgehangen, sluit zich aan bij de interpretatie van Michel Foucault: Socrates offerde de haan niet omdat hij door zijn dood van het leven genezen zou zijn, maar uit dankbaarheid voor de genezing van de bekoring om verder te leven, in onwaarheid. Zelfs vanop de andere oever van de Illisus klinkt dat aannemelijk, maar waarom dan doen alsof hij daarvoor niet de goden had aangesproken? A dead letter is a letter that cannot be delivered to the address written on it and cannot be returned to the person who sent it.
This letter was written after a visit of the island of Hydra. I went there attracted by music: a classical concert organised by Specs 'n' Arts and echoes of Leonard Cohen and Melina Mercuri. What I found was the embalmed heart of the Greek War of Independence. Op de noordelijke flank van de berg Eros ligt het klooster van Profeet Elias op 486 m hoogte, ruim twee uur klimmen. Op de terugweg, boven het dennenbos dat we zo moeizaam doorkruist hadden, cirkelde een arend. Wij hadden onderweg al een paar slangen gezien en overschotjes van de lunch van knaagdieren, maar de arend was nog op zoek naar zijn prooi. In Hiking on Hydra omschrijft Werner Rutz het steile en zigzaggende pad als een luxeweg. Elke pelgrimstocht naar een heiligdom hoog in de bergen is nochtans afzien als je boven een ontmoeting wil hebben. Met woorden in die zin, een glas ijskoud water en wat Turks fruit werden we onthaald door de familie die ons eerder op ezels was voorbijgestoken. Hoog boven de boerderij was de poort van de abdij voor ons gesloten gebleven. In het voorportaal was het water dat de monniken voor vermoeide bezoekers achterlaten al warm geworden en de doos met suiker bijna leeg. Maar het uitzicht op de barre rotsen, nog meer kloosters in de verte, de lage zon op de eilanden rondom en het onthaal op de boerderij hadden de klim naar de afgelegen abdij meer dan gecompenseerd. Het eerste levende wezen dat we in de benedenstad zagen, was een vogel op een draad. A bird on a wire zoals Leonard Cohen hem zag toen hij zich in de jaren zestig op Hydra met Marianne en een depressie had teruggetrokken en er een onvergetelijke song aan overhield: like a drunk in an old midnight choir, I have tried in my way to be free. Cohen komt hier al lang niet meer. Met excuses for not dying reist hij de wereld af. Van Mijn Ster Mijn Maan, de hit van Melina Mercouri uit de al even succesvolle film Phaedra, in 1962 in Hydra opgenomen, vind je al evenmin iets terug in de plaatselijke dvd-winkel. In het enige boekenwinkeltje geen woord van Henry Miller die in zijn Griekse reisverhalen in 1939-1940, The Colossus of Maroussi, ook over dit eiland schreef. Op de hoge artistieke golven van de jaren vijftig en zestig surft vandaag alleen nog de Atheense jetset. Ik was naar hier uitgenodigd door de vrienden van Specs ’n Arts, concertorganisatoren uit Athene waarmee de Ambassade nauw samenwerkt. Na het slotconcert van dat eerste klassieke muziekfestival op Hydra zijn we gaan dineren met Prins Nicolas Petrovic-Njegos, in zijn vrije tijd musicus en troonpretendent van Montenegro en architect van beroep. Ook aan tafel, de Ambassadeur van Griekenland in Brussel, “diplomaat in mijn vrije tijd en artiest-“collagist” van roeping, niet onverdienstelijk overigens”, ook al denk ik dat hij dat laatste vooral financieel bedoelde. Het concert had plaats in de benedenzaal van het Historische Archieven Museum van Hydra. Op de eerste verdieping, tussen de correspondentie van notabelen, reders en mariniers, liggen de “Credentials of a Priest from the secret Friendly Society for the liberation of Greece”. Het beschadigde document draagt, boven de tekst in geheimschrift van het genootschap, de bekende zuilenbasis en olijfkrans met de vlaggen Vrijheid en Dood. In een andere vitrine nog een herinnering aan het geheime genootschap: op de keerzijde van een herdenkingsmedaille prijkt de feniks. Voor de invoering van de Griekse drachme sloegen de ingewijden van de Filiki Eteria de lepta met de vogel die uit zijn as verrijst. Buiten nog een paar lithografieën, zoals van bisschop Germanos die in Agia Lavra de strijd afkondigde, heb ik hier geen sporen meer van de Vriendenkring gevonden. Nochtans was het genootschap sinds 1818 erg actief op het rijke eiland. Een van de eerste ingewijden was Kapitein Antonis Ekonomou. In de nacht van 27 maart 1921 riep hij op Hydra de revolutie uit, zo staat in geschiedenisboekjes. Op het schilderij van P. Van Hess -het origineel hangt in het Museum van de Nationale Geschiedenis in Athene, hier alleen een lithografie- schudt de breedgebarende Ekonomou handen de handen van wat omstanders. De volgende dagen kreeg hij genoeg fondsen bij elkaar om de revolutie ook echt te ontketenen. De rijke reders en kapiteins aarzelden: zij hadden hun onmetelijke rijkdom te danken aan commerciële, politieke en sociale voorrechten gekregen van de bezetter. Ook de meest eminente burger van het eiland, Lazaros Koundouriotis, verzette zich eerst tegen de gewapende strijd. Toch zou hij wat later als eerste de aanstelling van Ekonomou als gouverneur van het eiland ondertekenen. Andere notabelen volgden en o.l.v. Andreas Miaoulis zou de indrukwekkende vloot van Hydra een beslissende rol in de vrijheidsstrijd spelen. In het museum staat een bijzonder schrijn: achter een (kopie van het) kruis dat Andreas Miaoulis overal meevoer, voor zijn getekende portret, boven droge rouwkransen staat de zilveren kelk met het gebalsemde hart van de oorlogsheld. Met op de grond, groot in het Engels: niet aanraken, niet fotograferen. De aantekeningen op het kruis zijn niet vertaald. Horizontaal staat er: Het Kruis, Steun der Gelovigen, en verticaal: Het Teken van het Kruis, Terreur voor de Vijand. De ‘historische vlag van Hydra’, die vandaag nog overal wappert, heeft dezelfde boodschap. Roodomrand, op een zeeblauwe achtergrond, vertrappelen een wit kruis, een rode bannier met het hoofd van de Themistocles en een anker, een gevallen maansikkel. Rond het anker wikkelt zich een slang waaruit een duif ontsnapt. In de linkerbovendriehoek straalt het Alziend Oog. De allegorieën zijn duidelijk. De oorlogstaal eveneens: het christendom zal de islam overwinnen. Lazaros Koundouriotis offerde een groot deel van het familiefortuin op aan de onafhankelijkheidsstrijd tegen de Turken, bijna twee miljoen goudstukken. Tijdens zijn leven kreeg hij van Ioannis Capodistrias, eerste gouverneur van het vrije Griekenland, de titel: Eerste der Notabelen. Dat zou hem er niet van weerhouden de gouverneur te bestrijden omdat hij weigerde de reders schadeloos te stellen. Na de moord op Capodistrias in Nauplion benoemde Koning Otto hem nog Staatsraad van Hydra. Tot aan zijn dood was hij Eresenator. Zijn praalgraf staat aan de kathedraal van Hydra op het binnenplein van het klooster onder de klokkentoren, verstopt achter de caféterrassen. Zijn herenhuis, halfweg het amfitheater van harmonieuze stadsfysionomie, valt vooral op door zijn gele kleur. Dat meest imposante en smaakvolle huis van de stad is nu het Historisch en Etnografisch museum. Volgens de Deense reisauteur Christiane Lüth die in augustus 1847 Lazaros Koundouriotis ontmoette, heeft de oude man nooit het eiland verlaten. Hij zou een keer overwogen hebben om Nauplion te bezoeken maar de Hydrioten hielden hem tegen. Ze sloten hem op in het afgelegen klooster van profeet Elias, op honderd meter van de hoogste top van het eiland. Ze waren bang dat hun iets zou overkomen “mocht de oude arend het nest verlaten”. “Andreas Vesalius is a rock star in well defined circles”, a friend wrote to me in an e-mail and: ”I hate disappointing people". That is to say with the results of the upcoming crucial phase in the search for his lost grave in Zakynthos, Greece. I guess she considers all 800 friends of my Vesalius Continuum Page as members of those "well defined circles". Let me assure her, and all of you, Vesalius groupies, that nobody will be disappointed. Potential sponsors definitely won’t. They just have to ask Agfa HealthCare Greece, that has financed the Geographical Information System of the first phase. With the amount paid, a company cannot even buy a single add in a newspaper; Agfa got dozens of adds instead, during our talks, in publications and in this paragraph. Neither will Vesalius groupies, even after a generous contribution to the crowd funding campaign. Beyond the pleasure of discovering a geophysical prospection, they can bid on the miniature facial reconstruction we will present here soon. Or on paintings of skulls, cells and blood; one of my mentors is already labeling his acrylic studies we will auction soon. And finally, no scientist will. Of course, there are some who will grin if we find ... nothing, but they seem to forget that a non-discovery can be as important as a find. Many more, however, continue to encourage us. They know funerary slabs have already been found under the corner house of Kolyva/Kolokotroni in the city center, where we concentrate our search. I’ll never forget the reaction of an archaeologist when I showed her the pictures of those artefacts in Pavlos Plessas’s blog. From pampalaia.blogspot.dk/2012/08/blog-post.html I quote: "How many excavations would you say have taken place at this site, which could, and should, have been the focus of a universal cultural pilgrimage? As far as I know none! Unless of course the dynamites and the bulldozers that after the catastrophic earth-quakes of 1953 demolished any wall left standing and pushed it into the sea can be thought of as an archaeological dig." Back to our plans: a team of four or five researchers will walk through that part of the town with a Ground Penetrating Radar device. They will drill small holes (of about one cm in diameter and twenty cm in depth) in the asphalt roads, pavements and surroundings to enter electrodes and carry out the Electrical Resistivity Tomography. To get permits for making the holes, have plans of any utility networks and carry out the fieldwork, this geophysical prospection will take five days maximum. After processing the survey, the research center IMS/FORTH, Rethymnon, will come up with a map of underground architectural remains. How exiting is that? I'm looking forward to receiving your comments. Are you ready to register, to pledge your support ? 4/10/2012 0 Comments Andreas Vesalius, why?In the acknowledgements of our brochure 2014, Andreas Vesalius confesses that he’s contagious, infecting everybody who touches him with a virus. In 2005, in a poll searching for The Greatest Belgian, Andreas Vesalius was chosen 6th in Flanders and 19th in Wallonia. What could be the explanation of such an epidemic? How does a medieval scientist end up in the company of Eddy Merckx and Jacques Brel? Why is Vesalius an inspiration for so many artists and scientists, of yesterday and today?
For many, Vesalius, the man, is synonymous with the images of his dissected cadavers as shown in his seven books about the structure of the human body: the Humani Corporis Fabrica Libri Septem, published for the first time in 1543, (when he was only 28). Professor Steeno showed me his duplicate of the Fabrica. Just touching and going through this heavy-weight book is a physical and emotional experience. The dense texts and studies of the human body are overwhelming: musclemen, skeletons, organs and bones. Scientists view this differently but we, common mortals, are simultaneously disgusted and attracted by his work. What we see are not merely human beings but an expression of their mortality. Vesalius’ dissected humans move casually in landscapes and interiors and we thus easily recognize our own decay. What we see is our destiny. “Madame, all stories, if continued far enough, end in death, and he is no true-story teller who would keep that from you”: Ernest Hemingway. Like every good story, Vesalius’ history is one of death. And that’s a first explanation of his success. In 1991 the British film director Peter Greenaway made M is for Man, Music and Mozart, a visual and acoustic cocktail of animation, theatre and dance. A woman sings a chain of words, alphabetically. Reaching M, the 13th and central letter of the alphabet, the gods decide to create man. Now that man can move, he needs Music, and according to Peter Greenaway, Mozart is the perfect music. Although the movie is set in a medieval dissection theatre, Peter Greenaway doesn’t reflect on Vesalius as a metaphor for death but as a metaphor for life. Based upon a dissection inspired by Vesalius, a new man is constructed. Death and life are the heads and tails of a flipped coin. I’ll complete my equation: like every good story, Vesalius’ history is one of death and of life, as in “the meaning of life”, for Peter Greenaway translated in “Music and Mozart”, figuratively speaking: “Arts and Science”. In 1969 the British composer Sir Peter Maxwell Davies also confronts a facsimile of The humani corporis fabrica. He selects fourteen anatomical studies and re-creates them as the fourteen Stations of the Cross. His theatre work for dancer, solo cello & instrumental ensemble, Vesalii Icones, becomes a Via Dolorosa. As does Greenaway, Maxwell Davis serves a cocktail of medieval religious music and early twentieth century popular music, shaken but not stirred with his own idiom. Dance movements are inspired by poses sketched by Vesalius. The anatomist has become a choreographer, directing a contemporary Jesus Christ. Vesalius’ studies have become religious icons. The climax of this ballet is of course the resurrection, but to our surprise or even shock, it is not Christ but a medieval antichrist who emerges from the grave. “Some may consider such an interpretation sacrilegious,” Davis has written: “but the point I am trying to make is a moral one. It is a matter of distinguishing the false from the real, that one should not be taken in by appearances”. Religious or sacrilegious, Davis has seen the spiritual dimension we all imagine in Vesalius’ history. I’ll complete my equation a third time: Vesalius’ history is attractive because his story offers, through Arts and Science, an answer to our fears about the finiteness of life. Ruim dertig jaar geleden ontdekte ik Marokko, het land van herkomst van een paar “gastarbeiders” uit mijn buurt in Limburg. De kennismaking met de mensen, de natuur en de cultuur was overweldigend. Ondertussen ben ik er al jaren getrouwd, heb er familie en vrienden, een thuis.
Voor velen van daar is mijn land van herkomst vandaag hun land van aankomst. Zo ver als Marokko toen was, zo dichtbij lijkt het nu. De gastarbeider, later immigrant en allochtoon, is nu mijn landgenoot. Hij en ik delen dezelfde landen van aankomst en herkomst. Maar welk vaderland we wensen is voor ons beiden nog niet duidelijk. Een kwarteeuw geleden stond in onze bibliotheken één Marokkaans boekje in het Nederlands vertaald en samengesteld door Joris Iven. Wat later maakte ik voor BRT-3 een radioreeks over Franstalige literatuur in Marokko en kreeg één reactie van een jonge Marokkaanse dichter die zich in België miskend voelde. Toen Joris en ik in 1987 dit boek samenstelden, raakten we het manuscript aan de straatstenen niet kwijt. Het tij keerde. In een televisieprogramma en op scholen werden mijn echtgenote en ik opgevoerd als gemengd koppel. Bij een zeldzame passage van een Marokkaanse dichter in Vlaanderen en in Nederland werden we gevraagd om vertalingen voor te dragen. Her en der in avondscholen gaven Joris en ik “les” over Marokko en zijn cultuur. Samen met etnomusicoloog Herman Vuylsteke trok ik ettelijke keren op expeditie naar Marokko, vulden we uren van uitzendingen met traditionele muziek op Radio 3 en organiseerden concerten met ingevlogen ensembles. Marokko was toen nogal sexy. Na de eb kwam de vloed. De Marokkaanse gemeenschap in ons land groeide. Voor velen ging het exotisme hier over in ergernis of erger. Joris en ik trokken ieder een andere richting uit. Mijn weg leidde naar Tanzania, Saoedi-Arabië, Jordanië, Canada en de Verenigde Arabische Emiraten. Kwam ik zo nu en dan naar huis, dan was dat even vaak in Marokko als in België. De overgang van de derde of vierde generatie Marokkanen naar de eerste of tweede generatie nieuwe Belgen heb ik gemist. Maar de vriendschappen die ik aan de voorbereiding van dit boek in Marokko overhield, Abdellatif Laâbi en zijn kring uit de jaren zeventig en tachtig, en hun Arabischtalige erfgenamen zoals Abdallah Zrika en Mohammed Bennis, bleven moeizaam overeind. Van anderen las ik alleen nog de boeken en ... de doodsberichten. Mohammed Khair-Eddine was pas 51 toen hij op 18 november 1995 overleed. Driss Chraïbi stierf op 1 april 2007 in Frankrijk; hij bleef jong tot voorbij zijn 80ste. Abdelkebir Khatibi ging heen op 16 maart 2009. In november 1999 doofde Paul Bowles in Tanger uit. De vertellers die hij ontdekte en als eerste vertaalde, zouden hem amper overleven: Mohamed Shoekri overleed op 15 november 2003 en Mohammed Mrabet vier jaar eerder. In 1999, op 23 juli, tijdens mijn zoveelste verblijf in Casablanca, stierf ook de Marokkaanse Koning Hassan II. De zogenaamde jaren van lood waren nu definitief voorbij. Sinds het begin van de jaren negentig had hij zijn onderdanen toegelaten wat vrijer te ademen; na jaren van repressie had hij honderden politieke gevangenen vrijgelaten. De schrijvers die de voorbije decennia met schuim op de stem om een identiteit en vrijheid hadden geroepen, bleven verweesd achter. Sommigen werden stil, anderen gingen op zoek naar een nieuw programma. Abdellatif Laâbi, die ook literair sterk overleeft, blijft zijn hoop in verzen verwoorden, alleen wat meer melancholisch en nostalgisch. Na zijn vrijlating, vrij gekozen ballingschap en een mislukte poging om in zijn land een uitgeverij op te richten, verdeelt hij nu, voor en na vele reizen, zijn tijd tussen Frankrijk en Marokko. Onder troonopvolger Mohammed VI gingen anderen hun stem verheffen. Op de terugweg vulde mijn koffer zich niet langer met geëngageerde poëzie en romans, maar met getuigenisliteratuur van hen die onder de repressie geleden hadden: o.m. de hele familie Oufkir, de gebroeders Boureqat, het echtpaar Serfaty, Ahmed Marzouki. Zoals wel vaker in zijn buitenlandse carrière als gevierd Marokkaans auteur surft Tahar Ben Jelloun graag op hoge golven. Dit keer leende hij zijn pen aan een overlevende van de kerkers in Tazmamart, haalde nog eens de bestsellerlijsten maar vergat afspraken over auteursrechten met zijn onderwerp te maken. Abraham Serfaty, na vele jaren van opsluiting als stateloze door Hassan II het land uitgejaagd, mocht van de zoon als Marokkaan naar huis komen. Maar deze boeken pasten niet in mijn therapie. Ik bleef verder zoeken. Stilaan aangetast door heimwee. Na bijna 20 jaar van omzwervingen keerde ik in 2007 voor een paar jaar terug naar Brussel. De cultuurschok was groter dan in Casablanca. Dit was niet mijn Marokko. Maar hoe aangenaam was het om nog eens op Abdellatif Laâbi te stoten. In Schaarbeek staat een kunstwerk van beeldend kunstenaar Christophe Terlinden, gebaseerd op één van zijn gedichten. Bart Vonck heeft een selectie van zijn werk in het Nederlands vertaald in Het continent van de Gave. Hoe fijn vonden we het om weer op te trekken met Abdallah Zrika die als auteur-in- residentie te gast was in Villa Hellebosch in Vollezele. Samen met o.m. de Vlaamse Rachida Lamrabet trok hij hier en daar op schrijverskaravaan onder het thema Zelfportret van een Ander. Zrika, Lamrabet: hij van ginder, zij van hier. En toch plaatsen we hen voor een spiegel. Omdat wij dat zo graag doen. Zoals we iedere Abdallah en Rachida voor onze spiegel willen krijgen. Om hen te tonen wie van waar komt en waarheen ze moeten gaan. Toen Joris me in Griekenland terugvond en aankondigde dat deze bestofte teksten uitgegeven waren, was ik niet meteen enthousiast. De geëngageerde literatuur is ook in Marokko al lang dood. Jonge schrijvers vechten er even hard als hier om boven het lawaai van televisie en reclame uit te komen. Heeft De Kalligrafie van de Schreeuw als tijdsdocument toch waarde dan is het als vergeelde momentopname van ergens onderweg op zoek naar een behouden thuiskomst. In eenzelfde vaderland als we dat wensen. |
Posts may evolve in articles, or vice versa. Archives
January 2024
Categories |