Met aforismen zoals “Vertel me wat je eet, ik zal je vertellen wat je bent”, opende de Franse advocaat J.A. Brillat-Savarin, twee maanden voor zijn dood in 1826, zijn levenswerk: ‘Het wezen van de smaak’.1 Hij was een fijnproever. Een bekende variant van dit cliché is: “Toon me je boekenkast, en ik vertel je wie je bent”.
In hoeverre dat in een digitaal tijdperk nog werkt, is van dezelfde orde als de vraag wat van mijn boekenkast nog overblijft na een halve eeuw van omzwervingen en een dozijn verhuizingen. Sommige van mijn lievelingsboeken bepalen alvast hoe iemand anders is, want ik vind ze niet meer terug nadat ik ze had uitgeleend. Van andere herinner ik me dat ik ze heb ingeruild voor meer ruimte in een volle verhuiscontainer; wat overblijft is een leeg gevoel. Van nog andere voel ik op mijn voorhoofd nog de klap van toen ik me herinnerde waar ik ze vergeten had. Weer andere heb ik gekregen: nutteloos overgewicht dat ik liever kwijt dan rijk ben. Samengevat: mijn boekenkast zegt evenveel over mij als wat een mens van honger, uit verveling of armoe eet. Bij voorkeur met een slabbetje of schaamlapje. Neem nu de boeken van de Italiaanse schrijfster Oriana Fallaci (1929-2006) die hier nog staan en niet meer staan. Zoals Fallaci jarenlang in het Midden-Oosten heeft gewerkt en verbleven, zo heb ik er bijna twintig jaar gewoond. Een derde van mijn boekenkast gaat nog over moslimlanden en islam. Bij mij begon het met Limburgse ‘gastarbeiders’. Daarna kwam traditionele muziek uit Marokko, als medewerker van etnomusicoloog Herman Vuylsteke voor BRT-3/nu Klara. Het eindigde met een passie voor literatuur uit de Arabische wereld. Voor alle duidelijkheid, dat is niet hetzelfde als Arabische literatuur. Vooraan stond bijvoorbeeld de Amerikaanse schrijver Paul Bowles uit Tanger. Dankzij de Franstalig-Marokkaanse dichter Abdellatif Laâbi kwam ik wel terecht bij de legendarische Palestijnse dichters Mahmoud Darwich en Samih Al-Qassim. Voor ik het goed besefte, werd bovenop de lectuur van hun geëngageerde literatuur gratis een politiek kleurtje geleverd. Door optredens, wat stukjes en boekjes ging de kleur niet meer af. Eén artikeltje van toen blijkt verrassend actueel. In 1984 brak in Israël een rel uit over een gedicht waarin Darwich zou hebben opgeroepen ‘de joden te willen verjagen van de zee tot de Jordaanrivier’. Na trammelant in de Knesset en de Israëlische pers sloeg de affaire over naar Parijs. In kwartaalblad nr. 16 van het Vlaamse P.E.N.-centrum mocht ik in 1990 Darwich napraten: “zo had hij dat niet gezegd”.2 Dat de zin: “From the river to the sea”, explosief, onuitspreekbaar en antisemitisch zou zijn, dat wist zelfs Darwich in de jaren tachtig al.3 Dat stukje, weliswaar onder een titel die alleen van mij kan zijn: “Ik droom van een vrij graf”, was het laatste dat ik over die wereld pleegde. Overeenkomstig het cynische adagio dat Palestijnen nooit een kans hebben gemist om een kans te missen, heb ik van 1990 tot 2020 nog nauwelijks iets over geëngageerde literatuur gezegd. Het meest bekende boek van Oriana Fallaci uit 1979, Een man, staat hier niet meer. Het is de biografie van haar grote liefde, de Griekse verzetsheld Alexandros Panagoulis. Na een moordaanslag op Papadopoulos van de Griekse kolonelsjunta werd Panagoulis opgepakt, gemarteld en vijf jaar in een kerker opgesloten. Na zijn vrijlating trok hij in bij Fallaci in Florence. In 1976 kwam Panagoulis op de weg naar Vouliagmenis om in een ‘auto-ongeval’. Een paar maanden geleden heb ik op het Eerste Kerkhof van Athene nog aan zijn graf gestaan. Laat dat nu uitgerekend het boek zijn dat ik hier in Griekenland het liefst had willen herlezen. Maar nog eens, ik ben het kwijt. In arren moede heb ik dan maar Penelope alla guerra, vertaald als Penelope trekt ten strijde, in de hand genomen. Zelfs al dateert de roman uit 1962, een feministisch antwoord op de Odysseus zou vandaag nog leesbaar moeten zijn en me niet te ver van Griekenland verwijderen. Op weg naar de luchthaven om in de VS aan een filmscenario te gaan werken, krijgt hoofdpersonage Gio een lading onbegrip van haar behoudsgezinde verloofde Francesco over zich heen: “(…) je lijkt een Odysseus die de vesting van Troje gaat innemen. Maar je bent Odysseus niet, je bent Penelope. Wil je dat begrijpen of niet? Je zou het kleed moeten weven in plaats van ten strijde te trekken. Wil je het begrijpen of niet, dat een vrouw geen man is.” Tegen dat soort van machismo verzet Gio zich. In New York botst ze op de man die ondergedoken was bij haar familie die in het verzet zat, en die ze als jong meisje had verheerlijkt. Als blijkt dat hij homoseksueel is, onder de knoet van zijn vriend en zijn moeder zit, en kampt met levensmoeheid, keert ze terug naar huis en zet daar haar strijd voort. ‘Moge de heer ons behoeden’ dat de wakkere generatie dit boek niet naar vandaag transiteert. Wordt haar bewonderenswaardige strijd voor feminisme en vrijheid, ook seksuele, door dat prisma gezien, dan zou Fallaci zich omkeren in haar graf. Eerder zou de alliantie met andere minderheden haar al doodgeërgerd hebben. In De nutteloze sekse, over de positie van de vrouw in landen als India en Pakistan, staat dat ze “de grauwsluier van de vrouwen zou willen wegtrekken”. In Iran zou ze vandaag wel medestanders vinden, in Florence en in Brussel niet meer. In beruchte interviews met de Palestijnse leider Yasser Arafat en de Iraanse Ayatollah Khomeini was ze staalhard voor de islam. En dat was in de roman Insjallah over de burgeroorlog in Beiroet, uit 1990, niet anders. Daarna werd het stil rond Fallaci, tien jaar lang. Ze had zichzelf naar New York verbannen en zweeg tot 11 september 2001, toen de torens van het World Trade Center door terroristen werden omver gelegd. In een paar vlagen schreef ze een scherp pamflet: De woede en de trots. Ze verkocht miljoenen exemplaren maar werd door de andere kant over de kling gehaald (bij wijze van spreken, want die uitdrukking zou in deze context voor verwarring kunnen zorgen). Zoveel woede en kritiek op de islam had men van een voormalig lid van het anti-fascistische verzet en als lief van Panagoulis niet zien aankomen. Toen De woede en de trots uitkwam, zat ik in Canada waar de omgeleide vliegtuigen van 911 wekenlang aan de grond stonden. Toen ze weer vertrokken, moest ik voor een paar jaar terug naar het Midden-Oosten. In 2004 verscheen De kracht van de rede, het postscriptum van De woede en de trots. “Troje staat in brand”, las ik en precies twintig jaar later proef ik de asregen. ------------------- 1. Jean Anthelme Brillat-Savarin. Physiologie du goût. G. de Gonet, Paris, 1848, p. IX. 2. Mahmoud Darwich. Palestine mon pays L’affaire du poème avec la participation de Simone Bitton, Matitiahu Peled et Oui Avnéri. Les éditions de minuit, 1988, pp. 44-59. In de correcte Franse vertaling van Abdellatif Laâbi staat: “Alors, sortez de notre terre _ de notre terre ferme, de notre mer _ de notre blé, de notre sel, de notre blessure _ de toute chose, sortez _ des souvenirs de la mémoire _ ô vous qui passez parmi les paroles passagères.” M.a.w.: in een litanie van ‘ô jullie woorden die voorbijkomen’ passeert ook ‘onze zee’. 3. In zijn gedicht: L’aéroport d’Athènes, staat: “Les douaniers ont demandé: d’où êtes-vous venus? Nous avons répondu: de la mer. Ils ont demandé: Où allez-vous? Nous avons répondu: à la mer.” Darwich schreef geregeld over Athene, Griekenland en Rita.
1 Comment
Lut Daniels
1/21/2024 08:54:54 am
Theo, ik laat het maar weten: bij de Sleghte kan je het boek 'De man' van Oriana Fallaci nog kopen. Groetjes
Reply
Leave a Reply. |
Posts may evolve in articles, or vice versa. Archives
January 2024
Categories |