9/3/2023 0 Comments Zolderse griffioenenDe gedachte dat de Sint-Hubertus en Sint-Vincentiuskerk in Zolder-dorp toch wel een paradijs voor tafofielen is, werd afgebroken toen ik, wat onzeker voor het trapgat in de klokkentoren, tegen een klepel liep. De klok had ik natuurlijk al vaker gehoord maar nu weet ik tenminste waar de klepel hangt: via de smalle wenteltrap in het noordelijke torentje, naast het uit de 11de eeuw overgebleven gedeelte van de mottetoren in donkerbruine ijzersteen, en dan, vanuit de vroeggotische torenverhoging, langs een wiebelende ladder naar de klokkentoren.
Eerder had ik in de nieuwe kelderruimte, waar renovaties uit 2000-2004 fundamenten van ijzeroer en keien van de verdedigingstoren hadden blootgelegd, stilgestaan bij een prent: “Hier vloekt men niet”. Die zag ik weer voor me toen ik met de klepel kennismaakte. Terug beneden troonde Koster Francine me mee naar de sacristie voor het EHBO-kistje en een foto van mijn hoofd. Naast die deur in het koor zag ik echter de grafmonumenten waarvoor ik was gekomen en een ontsmetting was minder dringend. De staande grafplaat in grijze steen draagt de namen van Joannis Ignatii de Villefagne, Baron van het land van Vogelsanck (1716-1789) en zijn echtgenote Mariae Ludovice Barbarae Joseph de Libert de Flémalle (+1793). Aan weerszijden van de steen staan de wapenschilden van hun voorouders. Boven het grafschrift draagt een gebeeldhouwde urne of sarcofaag met uitslaande flambouwen, in wit marmer, de twee ovalen wapenschilden van de afgestorvenen, onder een kroon met negen parels. Het wapen van de Villefagnes is een schuinbalk met drie sint-jakobsschelpen. Verwijzen die symbolen naar het bedevaartsoord Santiago de Compostela; op de glasramen, niet alleen schuin links boven de zerk, staan ze alvast in kleur. Het wapen van Libert de Flémalle wordt gedomineerd door een vogelklauw, met in de linkerbovenhoek een Franse lelie. Ook al is dit onmiskenbaar de kerk van de Villefagnes, aan de andere kant van het koor staat als in een spiegel de steen van de broer van de barones, Kanunnik Ludovicus Leopoldus Josephus de Libert a Flémalle. Boven zijn epitaaf, op de gebeeldhouwde sarcofaag, flankeren twee griffioenen -hybridische beesten met het lichaam van een leeuw, vleugels en kop van een adelaar met de oren van een paard- het blazoen met lelie en vogelklauw van de Liberts, ook onder een kroon met negen parels. Misschien kan ik de kras op mijn ongekroonde hoofd als een haal van hun klauwen verkopen? Vlak onder die muurplaat en zeker zo imponerend op de grond is de verweerde steen van Graaf Joris van Elter niet echt een ligbeeld of gisant maar veeleer een reliëf van die Heer van Vogelsanck met zijn zwaard. Twee keer was hij getrouwd, eerst met Maria van Gaveren en daarna met Catharina van Bronckhorst-Batenburg-Steyn (1524 - 1605) die als beschermvrouwe van het calvinisme geschiedenis schreef. Buiten de kerk, voorbij het graf van Dr. Hillen en de twee perkjes van verweerde graven, tegen de beschermde kerkhofmuur, ligt het grafmonument van de familie de Villenfagne dat in de 19de eeuw op graftombe boven hun grafkelder werd geplaatst. Droeg dat sepulchrum tot dan de steen met negen namen van familieleden overleden tussen 1822 en 1847, die nu tegen de zuidwand van de kerk hangt? Apart en uit de negentiende eeuw ligt daar ook de zerk van Antonius Maria Alphonsus de Villenfagne de Vogelsanck en Julie Colette Mariae van Hoobrouck ten Heule. Ook voor de monumenten van de pastoors Arnoldus Dompas en Franciscus Van Hove en vooral de intrigerende ingemetselde steen heb ik meer studietijd nodig, maar achter de kerk wenkte het groene kruis van de apotheker: ondertussen was de verzorging van de snee op mijn hoofd wel dringend geworden. De afspraak voor een nieuwe exploratie van de kerk in november lag toch al vast.
0 Comments
“Toen is hij met open oogjes weggedommeld, zo zal ik het vertellen, later, als de roem hem zal blijken te hebben overleefd, en er een televisieploeg naar Vossem komt om mij over hem te interviewen; het mooiste zou zijn als de camera dan over het met gele bloempjes besprenkelde gras, langs de stammen van de bloesemende vruchtbomen, naar de muur van het kerkhof zou rijden, achterin de tuin, waar de guichelheil haar rode bloemen spreidt en ik ergens, ik zal niet meer weten waar precies, zijn grafje heb gedolven, en als daar dan, steeds na een momentje diepe stilte, een stoot op de waldhoorn bij werd gegeven, of een klap op de Turksche trom.”
Zo denkt Brouwers in Zonder trommels en trompetten een markante anekdote uit het leven van Jeroen Brouwers door hemzelf verteld Een sterfgeval, terug aan de dood en begrafenis van zijn ‘Kat Carrabas, markies van Vossem en aanpalende heerlijkheden’. Nochtans had die gezel hem eerder duidelijk gemaakt: “hij wil geen bloemen, geen muziekkorps, geen eerbetoon, geen toespraken en niets bijzonder op zijn graf, - van zijn afsterven hoeft uitsluitend de Academie bericht te ontvangen en zulks per aangetekend schrijven, heb ik dat?” De dood van Brouwers werd door zijn echtgenote, kinderen en kleinkinderen, broer en zus aangekondigd met een eenvoudig rouwbericht: voornaam, naam, geboorteplaats en datum, sterfplaats en datum. Over begrafenis of crematie geen woord, alleen dit: “De afscheidsplechtigheid zal plaatsvinden in besloten kring”, gevolgd door het adres van het uitvaartcentrum. Bovenaan op het bericht staat wel dit citaat uit De Exelse testamenten: “Ik zou van al mijn geschriften te zamen, ook de mislukte, waarvoor ik mij schaam, een papieren gedenkteken willen maken, dat nog, ergens, in een landschap waar het altijd herfst is en alle dingen zijn omhangen met rag, te bezichtigen is als ik al lang ben begraven. Van dat gedenkteken zal men moeten kunnen zeggen: dit is het leven van Jeroen Brouwers. Men zal er van zeggen: het zat al vol kreukels en scheuren toen het werd opgericht, maar die zin over die commode en die vliegen en dat rottend fruit is heel niet onaardig.” Daar ligt het! Het gedenkteken van Jeroen Brouwers. Ik denk terug aan de De Markies van Carrabas in Hasselt, de legendarische boekenwinkel waar ik in de jaren tachtig De Laatste Deur heb gekocht. Omdat ik zo graag in sprookjes wil geloven, heb ik altijd gedacht dat eigenaar Wim Heynen de naam van zijn winkel had gevonden in het sprookje van De gelaarsde kat die zo de zoon van de molenaar had betiteld. Vandaag denk ik dat niet meer. Van de begrafenisondernemer weet ik ondertussen zeker: “De urne van de heer Brouwers heeft op zijn wens een plaats gekregen in de vertrouwde omgeving van zijn dierbare en niet op een begraafplaats.” __________ (1) Jeroen Brouwers. Zonder trommels en trompetten een markante anekdote uit het leven van Jeroen Brouwers door hemzelf verteld Een sterfgeval, in: Tirade. Jaargang 15 (nrs. 163-172). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1971 <<dbnl-nr _tir001197101_01>> Op 26 oktober 2007 werd in het gehucht Stalken van Zutendaal, op een perkje tussen de Schansstraat, de Hoogkantstraat en de Roeteweg, een abstract beeldhouwwerk van 2,2 ton en 2,5 meter hoog onthuld. Het monument stelt een draaiende kolom voor met één rechte hoek die als een rug een waaier van opeengestapeld papier (?) vasthoudt. De sokkel is een kubus van ingepakte keien; dat is een verwijzing naar een toen geplande ‘zwerfstenenroute’.
Over het beeld zegt kunstenaar Gerard Bijnens in Het Belang van Limburg: “Ontluiking, heb ik het genoemd. Een roman begin je ook niet zomaar, dat moet groeien of ontluiken. Net zoals een kunstwerk.” De toenmalige cultuurcoördinator van Zutendaal vult aan: “We wilden hem [Jeroen Brouwers] al langer eren. Dat hij nu de Prijs der Nederlandse Letteren heeft gekregen, hebben we aangegrepen om een kunstwerk te laten maken.” Op het beeld staan volgende woorden, op de linkerkant van de rechte rug, horizontaal, op twee lijnen: Jeroen Brouwers, en daaronder, verticaal van onder naar boven: sporen achterlaten; op de rechterkant van de rug, verticaal van boven naar beneden: mogelijk is dat de zin van het leven, (met alleen de letter A van ‘dat’, horizontaal: vergissing of ontluiking?) Bij de levering van het gevaarte noteerde Het Belang van Limburg: “Ook op de andere stenen komen teksten van Zutendaalse schrijvers of teksten die verwijzen naar de gemeente. Het citaat van Brouwers willen ze [tot de onthulling] nog even stilhouden. En naar het boek is het nog zoeken: “We verzamelen al langer citaten voor de zwerfstenen, dit hadden we ook al gekozen maar er stond niet meer bij uit welk boek.” (1) Toen het beeld werd onthuld, woonde Jeroen Brouwers al twaalf jaar in de Roeteweg 1. In de zomer van 2017 werd de witte chalet gesloopt, na jarenlang juridisch verzet door Brouwers. In 2020 beschreef Mark Schaevers in een brief aan Brouwers hoe de plek er ondertussen uitzag. Volgens de buurman die mij vandaag de weg wees, zou ik het nog amper terugvinden; wel moest ik eens letten op de vakantiehuisjes aan de rechterkant van de onverharde weg, van onverzorgde houten chalets tot juweeltjes achter discrete muren. Die van rechts hadden vergunningen, die van de linkerkant in natuurgebied moesten verdwijnen, zoals dat van Brouwers. In 2007 kon de gemeente het boek van Brouwers niet meteen terugvinden maar misschien waren het wel ‘zieners’, zo van: als we ooit het huisje moeten afbreken, dan zullen we tenminste deze kolos als een spoor van Brouwers hebben achtergelaten. Dat de oude boom Jeroen Brouwers daarna nog van Zutendaal naar Lanaken werd verplant, is verrassend, want hoe zonevreemd is een administratie die rechts niet van links onderscheidt. Van een soortgelijk ‘inzicht’ getuigde Lanaken, toen de boom daar in de buurt van de voormalige Fraterschool en het Fraterhuis Sint-Lambertus kwam wonen. Sinds 2002 fungeerde dat gebouw aan de Koning Albertlaan 112, als bibliotheek en VVV-kantoor; sinds 2020 en 2022 biedt het als De Bron ook nog onderdak aan de spelotheek, de dienst Erfgoed en het Huis van het Kind. De vriendelijke bibliothecaris toonde me trots de in juni vernieuwde polyvalente zaal. Oorspronkelijk had ze een andere naam, zo verklapte hij, maar na het overlijden van Brouwers, doopten we ze naar hem. Daarmee werd ook het spoor van Brouwers in Lanaken vastgelegd. Een polyvalente zaal, een verdraaid kunstwerk, een uit elkaar vallend poortje naar een nog even open plek in het bos: het echte gedenkteken van Brouwers heeft zich nog niet prijsgegeven. Heel gauw, de laatste aflevering. ______________ 1. Het Belang van Limburg, 18 september 2007. Twee jaar voor zijn dood stuurden 26 schrijvers en kunstenaars brieven aan Jeroen Brouwers om hem te feliciteren met zijn tachtigste verjaardag, gebundeld als: Aan een karakter. (1)
Het is een eerbetoon van collega’s en vrienden aan de aimabele mens Jeroen en Brouwers, de romancier, essayist, polemist en brievenschrijver. In de heldenzang komen een paar uitschuivers voor: drie valse, en enige, noten van de sinterklaas van de acteursgilde en het dansje van een epigoon, TL, die als een klein meisje (m/v/x) in de te grote schoenen van mama (m/Brouwers) in een ongewild plasje van arrogantie uitglijdt. Eén van de meest aandoenlijke brieven is van Mark Schaevers. Hij ging in de bossen van Zutendaal op zoek naar de plek waar Jeroen Brouwers lang woonde, “omdat hij het niet meer kon opbrengen; het doet te veel pijn”. De chalet was ooit illegaal (‘zonevreemd’) gebouwd en moest na een lange juridische strijd afgebroken worden. Dat volgde ik toen in de kranten, maar Schaevers legt nieuwe accenten die ik, een paar jaar later, met eigen ogen wil zien. Op het einde van de brief beschrijft Schaevers hoe hij bij de buren een exemplaar van De zondvloed vindt: “(Het) is het boek waarin je al je boeken wou samenvatten, het boek waarin je zocht naar de zin van het schrijven en dus van het leven. Je grafsteen, noemde je het.” Ook de brief van Margot Vanderstraeten heb ik graag gelezen. (2) “U zat aan zo’n raam, achter een schrijftafeltje, met zowel uw wandelstok als uw echtgenote, Gwennie, binnen handbereik”, zo schrijft ze. Voor hem lag ook de boekenbijlage van De Morgen, met haar portret van hem als openingsstuk: “dat deed me natuurlijk wel iets”. Ik zie de passage als een teken en grijp terug naar de boekenbijlage van 1 oktober 2014: “Gwennie, mijn vrouw, is de enige persoon ter wereld die ik niet zou kunnen missen; zij moet absoluut blijven leven. Maar behalve haar (Gwennie Debergh, prof. dr. in de letteren, MVDS) zie ik nooit iemand.” En: “Gwennie en ik praten dagelijks over de naderende dood. Over de literaire nalatenschap. En over de praktische kant.” In Doorbraak zegt Frank Hellemans het zo: “Zijn jonge muze-aanbidster Gwennie Debergh werd geacht om die perkamentachtige handgeschreven rollen in de pc in te voeren. En zo geschiedde. Zij ontfermt zich nu over zijn nalatenschap.” (3) Vlak voor ik aan mijn pelgrimstocht begin, vraag ik me dit af: als Brouwers de zorg voor zijn ‘grafsteen’ heeft overgelaten aan zijn echtgenote, een prof. dr. in de letteren, zou die steen dan nog wel begrepen worden door solitaire brompotten die graag necrologieën lezen en een kerkhofje doen. _______________ 1. Aan een karakter Brieven aan Jeroen Brouwers. Uitgeverij Atlas Contact, 2020. 2. Niet alleen omdat zij ook Limburgse is maar vooral omdat ik ook graag haar romans lees, bv.: Margot Vanderstraeten. Mazzel tov. Atlas Contact, 2017. 3. <<https://doorbraak.be/boekennieuws/tachtig-is-prachtig/>> Zoals de Limburgse schrijver Stefan Brijs (°Genk, 1969) dankzij De laatste deur van Brouwers de onweerstaanbare drang kreeg om de laatste rustplaats van een schrijver-zelf-moordenaar te gaan zoeken, zo leerde ik via Kruistochten van Stefan Brijs (1), Jeroen Brouwers kennen als tafofiel. Hij en reportagemaker Cherry Duyns lopen in de VPRO-documentaire Lotgevallen 9 De verzonkenen tussen graven zoals ik op al mijn zondagswandelingen.
Brouwers zou me erg teleurstellen mocht hij me nu niet het plezier gunnen om even naast hem op een koude steen te gaan zitten om het gesprek te hebben dat ik tijdens zijn leven nooit zou durven hebben. Of ik hem nu wel of niet vind, zijn angst voor de kuil vond ondertussen mij al wel in mijn jongste droom: “was het een grot of een graf, maar ik zat er goed, tot plots iemand anders het hol binnendrong en zijn spanning en angst op mij overdroeg, en ik me, jammerend en huilend, psalm 23 herinnerde: ‘Al ging ik door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want u bent met mij, uw stok en uw staf, die vertroosten mij’.” Na de nachtmerrie waaide het me ook nog te binnen dat Nederbelgen zoals Brouwers, Hermans en Multatuli bij ons wel inspiratie vinden maar toch liever in Nederland gaan sterven. (2) Willem Frederik Hermans woonde de laatste jaren van zijn leven in de Atrebatenstraat in Brussel maar ging in 1995 in Utrecht zijn spuitje halen. (3) Multatuli (Edouard Douwes Dekker), die in een hotel in de Brugstraat in Brussel zijn Max Havelaar schreef, liet zich later in Duitsland als eerste Nederlander (op de pof) cremeren; zijn urne verhuisde daarna nog minstens drie keer van adres. (4) Brouwers, die al jaren naar meer lucht snakte, kreeg de laatste dagen en uren ‘comfortzorg’ en ‘palliatieve sedatie’ in een hospitaal in Maastricht. (5) Zou hij misschien dan toch over de grens zijn gebleven? Al dan niet uitgestrooid? Of is hij nog op stap in een wandelende urne? De tafofiel in mij blijft hopen. In zijn laatste interview met De Morgen staat: “Brouwers laat Busken [in zijn laatste romen Cliënt E. Busken] op zoek gaan naar ‘ergensoorden in mezelf waar alles dacht ik voorgoed was verzonken, toegedekt, begraven als oud vlees zoals weldra het mijne. [Nadruk toegevoegd] (6) En in De Standaard: “bij zijn laatste interview in onze krant, in september vorig jaar, stond Jeroen Brouwers naar eigen zeggen al met zijn grote teen in het graf”. [Nadruk toegevoegd] (7) In aflevering 3 kom ik al dichter bij Zutendaal. __________ 1. Stefan Brijs. Kruistochten, Uitgeverij Atlas, 1998. Met opdracht: ‘Voor Jeroen Brouwers, uit dank voor zijn hulp en bekommering’, en met citaat: “Het is goed, de doden met zo groot mogelijke liefde en, kan het tevens zijn, zo groot mogelijke schoonheid, te gedenken. Jeroen Brouwers, De laatste deur.” 2. In de Canon van Vlaanderen werden geen Nederbelgen opgenomen, wel Franstalige auteurs zoals Maurice Maeterlinck, Emiel Verhaeren en Georges Rodenbach die liever in Frankrijk woonden. Alleen Verhaeren die in 1916 in Rouen onder de wielen van een trein viel, keerde na zijn dood naar zijn geboorteplaats Sint-Amands terug om in een bocht van de Schelde te rusten. Georges Rodenbach ligt op Père Lachaise, division 15. Het graf van Maurice Maeterlinck die bij Nice woonde, kan ik niet vinden: iemand een idee? 3. <<www.bruzz.be/culture/podium/w-f-hermans-als-schrijver-geboren-en-gestorven-brussel-2014-01-28>> 4. <<www.amsterdam.nl/nieuws/achtergrond/multatuli/>> 5. Johan Vandenbroucke, in: Knack, van 18/05/2022. 6. Dirk Leyman, in: De Morgen, van 2/02/2020. 7. Jelle Van Riet, in: De Standaard, van 12/05/2022. Op 11 mei 2022 stierf in Maastricht de Nederbelgische schrijver Jeroen Brouwers (geboren in Batavia op 30 april 1940).
In mijn boekenkast staat hij op de bovenste plank, bijna een meter breed. Toegegeven, de oorspronkelijke èn nieuwe herziene druk van De laatste Deur over zelfmoord van schrijvers in het Nederlandstalige gebied, nemen veel ruimte in.(2) Gefascineerd door dood en zelfmoord, noemde hij dat opus magnum alleen ‘autobiografisch’ omdat een ex-geliefde en een paar vrienden voor zelfmoord hadden gekozen. Zelf heeft hij dat nooit overwogen, net zomin als euthanasie, zei hij nog in 2017, toen hij naar eigen zeggen al bejaard en invalide was.(3) Dat jaar moest hij bovendien zijn huis in de bossen van Zutendaal verlaten. Meer dan twintig jaar had hij er gewoond: “Ik wilde niet sterven. Maar als het dan toch moest, had het daar moeten zijn”, noteerde de journalist nog. Op de gevelsteen van het zonevreemde chalet stond wat machteloos: ‘Noli me tangere’, ‘raak mij niet aan’, en toch werd het afgebroken. Bij zijn verhuis naar een nieuw huis in Lanaken heeft hij de gevelsteen meegenomen: “Die mag op mijn graf”.(4) Een paar jaar eerder had hij, in een interview met Margot Vanderstraeten, nochtans met vuur voor crematie gekozen: “Ze moeten me verbranden. Ik wil niet begraven worden. Ik ben bang voor die kuil, ik heb angstdromen van mezelf, liggend in die kuil, met een dood lichaam, maar met een geest die blijft doordraaien. Die gedachte maakt me claustrofobisch. Je moet eens zo’n begraafplaats bezoeken. Soms zijn de grafkuilen tot drie meter diep. Dan lig je daar, opgesloten in die kist. Cremeren, dat is een klus van zeven minuten en het is klaar. Onlangs hebben ze in Amsterdam nog een kerk gerestaureerd. Stootten ze op de schedel van Rembrandt en op de botten van Vondel. Ook dat vind ik een ondraaglijke gedachte, dat ze zelfs na honderden jaren niet van je kunnen afblijven.”(5) Dat klinkt als knekelmuziek in de oren van de tafofiel die ik ben, maar ‘raak me niet’, ‘noli me tangere’: zo stond het op de gevel van zijn oude huis, zo staat het nog ergens in het nieuwe, en zo mocht het ook op zijn graf. Nergens vind ik een aanduiding van zijn graf. Zou Brouwers dan toch voor de 7 minuten gegaan zijn? Wat ik in het In Memoriam door zijn vriend Johan Vandenbroucke lees, voorspelt niet veel goeds: “Wat rest er van ons werk? schreef hij al in Een nieuw requiem (2009): Vergeefsheid - als pulver uit het crematorium sijpelt het tussen onze verknekelde vingers door. Rook zijn wij, die al vervliegt voordat de wolken zijn bereikt. Niets gebeurt of het gebeurt voor niets.”(6) Volgende week ruil ik mijn zicht op de archipel voor uitzicht op een kerkhof in de bossen van Limburg. In aflevering 2 van dit feuilleton ga ik verder op zoek naar de laatste rustplaats van Jeroen Brouwers. ------------ 1. een ‘feuilleton’ is een vervolgverhaal; ‘feuilletons’ is de naam van het tijdschrift dat Jeroen Brouwers in 1996 oprichtte. Tot 2018 verschenen 10 afleveringen met een allegaartje van genres. De polemist las ik het liefst; ‘vloekschrift’ is een ondertitel die ik ook nog graag eens zou gebruiken. 2. Jeroen Brouwers. De Laatste Deur & De laatste deur. Supplement. Atlas Contact, Amsterdam. 758 & 432 blz. Nieuwe herziene druk uit 2017 van een eerdere versie uit 1983. 3. Onno Blom, in: de Volkskrant, 14/03/2017. 4. idem Blom (2017) 5. Margot Vanderstraeten, in De Morgen, van 1/10/2014. 6. Johan Vandenbroucke, in: Knack, van 18/05/2022. 12/14/2021 1 Comment de Judith van Artemisia“Dit schilderij komt van de hand van een vrouw die gevogelte de kop heeft afgehakt in de keuken, die konijnen de nek heeft omgedraaid om ze in de pot te stoppen. Judith slacht hem vakkundig, zaagt grimmig door de pezen heen, haar gespierde armen strak van inspanning. Het heeft iets huiselijks: het simpele laken, de lompe straal bloed, het vreemde gevoel van stilte. Dit is vrouwenwerk, zegt de onaandoenlijke Artemesia hiermee. Zo doen wij dat.” Artemesia is Artemisia Gentileschi. In de vroege zeventiende eeuw schilderde zij hoe de Bijbelse weduwe Judith de dronken Generaal Holofernes onthoofdt. Eerder had Caravaggio diezelfde scene ook al eens op doek gezet, maar hij beeldde Judith veel minder vastberaden uit. Zijn Judith doet me denken aan de jammerende Morita die de rituele seppuko van zijn vriend, de Japanse schrijver Mishima niet kon afmaken. Zo doen mannen dat. De “wij” in het citaat is uitgesproken door Judith, het hoofdpersonage in de roman Maestra van L.S. Hilton. Zoals Playboy vroeger voor de interviews werd gekocht, zo is deze stomende thriller een bestseller dankzij de kunsthistorische verwijzingen: op haar hongerige en meedogenloze tocht doorheen het Europese circuit van veilinghuizen, galerijen en musea, vereenzelvigt die Judith zich met de Judith van Artemisia.
Even stond Artemisia’s doek Judith onthoofdt Holofernes op deze website, maar niet lang: zonder uitleg zou niemand begrijpen wat ik met dat schilderij heb. Uit hoofdstuk 13 van het bijbelverhaal Judith had ik vers 15 moeten citeren: “De Heer heeft hem gedood door de hand van een vrouw”, en uit vers 16: “mijn schoonheid heeft hem van de wijs gebracht, tot zijn ondergang”. Jazeker, de vrouw uit Judea gebruikt een list om in het kamp van de vijandige Assyriërs te geraken. Jazeker, ze speelt al haar troeven uit en ‘hard to get’. Maar ze redt wel haar land door de kop van een wreed en machtig man te laten rollen. En de houding van de geschilderde Judith verraadt de hand van Artemisia Gentileschi die zelf ooit werd verkracht, belazerd en bedrogen. Later vond ze nog andere rolmodellen, bijvoorbeeld Jaël uit het boek Rechters, die legeraanvoerder Sisera een tentharing door de slapen slaat, even kordaat. Dat is wat ik in die doeken zie: “een vrouw die in heel de wereld, van oost tot west, in schoonheid en wijsheid, haars gelijke niet vindt (11:21)”. Op dezelfde overdrachtelijke manier kan ik me ook iets voorstellen bij de val van een man, totaal van de wijs. Toen Judas spijt kreeg dat hij Jezus aan de Romeinen had uitgeleverd, smeet hij de dertig zilverstukken die hij voor de klus had gekregen in de tempel en hing zich op. Omdat ze het bloedgeld niet in het offerblok wilden stoppen, beslisten de priesters om ermee het veld van de pottenbakker te kopen en er een kerkhof voor vreemdelingen aan te leggen. (Mat. 1:6-7)
De bijbel, een grillige verzameling van diverse genres van verschillende auteurs, is niet altijd eensluidend. Volgens een inlassing in de Handelingen der Apostelen liet Judas de zilverstukken niet los maar kocht hij zelf een veld. Daar is hij steil voorovergevallen; de darmen barstten uit zijn buik. In Jeruzalem had iedereen van het voorval gehoord en daarom werd het veld van het bloed voortaan in de plaatselijke taal ook Akeldama genoemd. (Hand. 1:18-19) Mattheus beweerde dat het pottenbakkersveld al door Jeremia was voorspeld. (Mat. 1:9) Misschien verwarde hij met Zacharias: “Gooi het geld naar de pottenbakker. Wat een fijne prijs die ze op mijn hoofd hadden gezet! En dus nam ik de dertig zilverstukken en gooide ze naar de pottenbakker in de tempel”. (Zach. 11:13) Bij Jeremia werd alleen gezegd dat de pottenbakkers in de vallei van de Zonen van Hinnom werkten. (Jer. 19:1-2) Hinnom was de plek waar het afval van Jeruzalem werd verbrand, een smeulend en stinkend hellegat waar leprozen en afgodaanbidders rondhingen, met de putten van kleistekers bijzonder geschikt voor een kerkhof van onreine en niet-joodse vreemdelingen. Vandaag ligt Oskar Schindler er. Het hedendaagse christelijke kerkhof in Jeddah in Saoedi Arabië roept ook zo’n beeld op. Daar zijn christenen met hun symbolen niet welkom. Graven van de Nederlandse Consul die uit verveling zelfmoord pleegde, de Britse Consul die tijdens een dronkemansruzie werd neergeschoten, de hartlijder Neil Brown die trompet speelde en jazzprogramma’s uitzond en de arm van een zeeman liggen er naast elkaar. Op christelijke kerkhoven in Marokko werden graven geprofaneerd tot goals voor voetballende jongeren. Sinds de onafhankelijkheid twisten de Franse en Marokkaanse overheden over eigendom en bestemming van de velden. In het Engels staat een pottenbakkersveld voor een kerkhof van armengraven. Het meest beroemde Potter's Field ligt op Hart Island, tussen de Bronx en Long Island. Sinds het midden van de negentiende werden daar meer dan een miljoen mensen begraven. De voorbije jaren werden er gemiddeld vijfentwintig mensen per week begraven, sinds het uitbreken van de Covid-19-pandemie vijfentwintig per dag. Toen in 2010/2011 op Zakynthos in Griekenland de zoektocht naar het graf van Andreas Vesalius officieel van start ging, begon Het Belang van Limburg met een reeks over : De Mysteries van de Holsteen, een relaas van sagen en verhalen over Zonhoven. Ook al lag mijn thuis ooit in een buurdorp, aflevering vijfentwintig over Vesalius heb ik gemist. Gelukkig heeft Prof. em. dr. Omer Steeno het artikel onlangs opnieuw van het Internet geplukt.1 En wat blijkt? Zo ironisch als geschiedenis soms kan zijn, zo tenenkrommend kan ironische geschiedschrijving zijn.
Freelance chroniqueur en toen nog leraar Sylvain Verbeeck laat in zijn artikelenreeks over Zonhoven graag zijn Grootva Tunke Stes aan het woord: “Precies in die tijd, ± 1530, is Dries van Wes van Fien aan het experimenteren met dode ratten en konijnen. Hij snijdt ze keer op keer open in een achterstalletje van de herberg “In de Holsteen” om de ingewanden en het gebeente, de bloedsomloop en het spijsverteringsstelsel van dichtbij te bekijken en na te tekenen, te hertekenen en opnieuw te bekijken”.2 Mocht de woordspeling de lezer zijn ontgaan, “Dries van Wes van Fien” is Andries van Wesel of Andreas Vesalius, de Vlaams-Brusselse anatoom die leefde van 1514 tot 1564. In dat jaar zette hij, op de terugweg van een pelgrimstocht naar Jerusalem, voet aan wal op Zakynthos, bezweek terstond en werd met enige praal begraven in de Santa Maria delle Grazie die ondertussen verwoest is. Sinds het Vesaliusjaar 2014 zijn over die periode genoeg bronnen aangereikt om daarover alsmaar minder te twijfelen.3 Dat Verbeeck/Tunke Stes toen, zoals sommigen tot vandaag godbetert, het achterhaalde verhaal van een schipbreuk blijven herkauwen, is het reageren niet meer waard. Volgend citaat met de mantel der liefde voor Vesalius (of stilte) toedekken, zou echter onvergefelijk zijn: “brieven van Vesalius met Jacopo Sannazaro, een Renaissancedichter uit Venetië, (tonen aan) hoe hij terugkeerde van zijn pelgrimstocht naar het Heilig Land en een tijdje bij Jacopo verbleef, maar uiteindelijk terugkeerde naar Zonhoven om er in stilte verder te werken aan zijn studies van het menselijk lichaam. Hij hielp ook E.H. Stappart financieel verder met de bouw van de Kapel Ten Eikenen, zodat Zonhoven eigenlijk rechtstreeks voor een deel zijn kapel te danken heeft aan Vesalius. Hij overleed er uiteindelijk ook na een zware pijnlijke ziekte. Maar ook hier werd zijn graf nooit teruggevonden.” Einde citaat. Van Jacopo Sannazaro is bekend dat hij een bezig brievenschrijver was maar ook dat hij op 6 augustus 1530 stierf en werd begraven in de Maria-Geboorte-kerk in Napels waar zijn praalgraf zijn bekendste gedicht over Arcadië verzinnebeeldt. Andreas Vesalius kan dan best een vroegrijp genie zijn geweest, in die jaren dertig had hij, als jonge student in Leuven, wel wat anders aan zijn hoofd dan (dat soort van) brieven te schrijven. Verder volgen nog een paar argumenten om Tunke Stes als historische bron onderuit te halen, maar moet het echt iets meer zijn? Helaas: eerder hebben mijn Vesaliusmentoren, Maurits Biesbrouck, Theodoor Goddeeris en Omer Steeno, en ik ook al tevergeefs geprobeerd om een andere nepgeschiedschrijver te bekeren: na de gedocumenteerde dood van de anatoom, liet ook hij, tegen bewijzen in, Vesalius naar Vlaanderen terugkeren, incognito onderduiken zelfs, en situeerde zijn graf in Lippelo in de provincie Antwerpen. Wegens recidivisme bedekken wij die chroniqueur wel met de mantel der stilte. Ik vrees echter dat ook Sylvain Verbeeck, ondanks zijn bekende devotie, niet tot inkeer zal komen. Ik heb vijftig afleveringen van het relaas over Zonhoven moeten doorwroeten om te lezen dat: “het hele stramien waartegen de verhalen en legenden zich afspelen, geheel geschiedkundig verantwoord (is). Veeleer dan de afleveringen een “broodje aap” te noemen, zou ik hen “historische fictie”, met de klemtoon op historisch, noemen naar het voorbeeld van beroemde schrijvers als (…) Tomas Ross. Hij beschrijft ook voor 70% de realiteit maar plots slaat dan weer de fantasie toe en gaat het verhaal voor 30% een eigen leven leiden, wat het ervaren van het leven alleen maar vrolijker en onverwacht heerlijk maakt, niet? Een beetje fantasie maakt de stoet van dagen alleen maar draaglijker en bekoorlijker, net als de sprookjes het ons voordeden toen wij als kinderen nog heerlijk konden dromen, nietwaar? Laat onze sprookjeswereld nog wat verder duren, zolang dit nog kan, want wat komt er morgen?”4 Einde citaat. Ik ben de eerste om in sprookjes te geloven -nog altijd- en te houden van goed docudrama -in al zijn vormen- en zelfs geschiedschrijving persoonlijk te maken –zoals alweer in deze tekst- maar bij het bedenken van lijfstraffen voor historische verlakkerij slaat mijn fantasie op hol. Eerder dit jaar publiceerde Germania Hendrikx een boek over de Gotische Kapel van Ten Eikenen in Zonhoven, waar ze al bijna een kwarteeuw koster is.5 Zonder toeters en bellen, maar met toewijding toont zij hoe populaire geschiedschrijving wel kan. Een officieel gevelplaatje aan de deur van de kapel stelt : “Gebouwd in drie fasen (14de eeuw - 1483 - 1510); geklasseerd als monument bij KB van 8.09.1974”. De auteur toont echter een kopie van het Koninklijk Besluit dat werd ondertekend op 8 september 1971, drie jaar eerder.6 Discreet de overheid ontmaskeren omdat ze haar eigen bronnen niet consulteert: zo mooi kan geschiedschrijving ook zijn. Ook telt Hendrikx minstens zeven grote verbouwingen, i.p.v. drie, en citeert omstandig uit bronnen over de herkomst van schenkingen die de verbouwingen, en dus het voortbestaan van de kapel zonder Vesalius, hebben gefinancierd. Respect voor geschiedenis schakelt fantasie niet uit. In de westgevel van de kapel staan twee grote tekens gevormd met anderskleurige stenen, zo toont Germania Hendrikx: “aan de rechterkant een hexagram of zespuntige ster. Opzoekwerk leert ons dat het in vele culturen een spiritueel symbool is en het lijkt van oudsher gekend als een magisch beschermingsteken”.7 En, aan de kant van het vroegere kerkhof had de kapel eeuwenlang een gat in de muur, nauwelijks een vierkante meter groot op bijna een meter hoogte: “Overledenen mochten bij begravingen wel binnen door de ingangsdeur aan de noordkant, maar moesten aan de zuidkant naar buiten geschoven worden door dat paradijspoortje. Bij de verbouwingen in 1980 zijn aan de straatzijde, langs de kapel nog een tiental schedels en delen van geraamtes gevonden, dicht bij het oude paradijspoortje.” Goede geschiedschrijving kan dus ook fantasie opwekkend zijn. Zelfs als het graf van Vesalius, dat ik blijf zoeken, onmogelijk in mijn achtertuin kan liggen. Noten: 1. www.hbvl.be/cnt/eid129466/extern-de-mysteries-van-de-holsteen-een-relaas-van-sagenenverhalen- over-zonhoven-18 (01/11/2019) 2. Ibid. 3. De Bibliography op de website van Dr. Maurits Biesbrouck, www.andreasvesalius.be , bevat meer dan 3000 titels. 4. www.hbvl.be/cnt/eid152612/extern-de-mysteries-van-de-holsteen-een-relaas-van-sagen-en-verhalen-over-zonhoven-43 (01/11/2019) 5. Hendrikx, Germania, Kapel Ten Eikenen Zonhoven, Maasmechelen, 2019 6. Hendrikx 2019, p. 53. 7. Hendrikx 2019, p. 67. “Ze zullen hem begraven in het dal van de Vlierbeekabdij, bij de witte kerk met de bolvormige toren die vanuit Oostenrijk naar hier schijnt te zijn overgekomen.”
Met die zin doet de Vlaamse schrijfster Loekie Zvonik haar debuutroman uit 1975 toe. Als Hermine Zvonicek werd ze geboren in Gent op 17 januari 1935; ze heeft lang in mijn Limburgse dorp gewoond. Hoe heette de hoedenmaker? is een doorzichtige sleutelroman. Didier, reisgenoot van Hermine in het boek, is een auteur die door zelfmoord is geobsedeerd. Een paar maanden nadat de oude studiegenoten elkaar opnieuw hadden opgezocht en tijdens een literair congres in Wenen een affaire hadden, stapt de schrijver Dirk de Witte, op 27 december 1970, op zijn berg in Kessel-Lo bij Leuven, in zijn auto en uit het leven, uit dat van Zvonicek en uit dat van zijn vrouw, Anne Hoegaerts. Figuurlijk werd ik aan het trio voorgesteld toen ik in de vroege jaren tachtig De Laatste Deur, Zelfmoord in de Nederlandse Letteren van Jeroen Brouwers kocht. Ik heb toen dorpsgenote, lerares en schrijfster Zvonicek nog proberen te interviewen maar de witte bungalow op de heide bleef toe. Onlangs kreeg ik de nieuwe en herziene editie, de vijfde druk, van De Laatste Deur cadeau. Ook koester ik nog altijd de derde druk van Hoe heette de Hoedenmaker? Zoals bibliotheken soms kerkhoven zijn en graven boeken staat op de omslag de foto van een oude grafversiering: een kruis van emaillen witte rozen. Dirk de Witte was niet in graven geïnteresseerd, behalve misschien in dat ene in zijn geboortedorp. Toen Didier op de universiteit vertelde dat zijn wieg in Sint-Amands stond, kreeg hij, volgens Zvonik, deze reactie: “Zeer goed zei de professor en knikte, als in een zegening, alsof het wonen te Sint-Amands, aan de Schelde, iemand voorbestemde om zegeningen te ontvangen, zeer goed, en begon links en rechts te informeren wie dan wel begraven lag in het Scheldewater te Sint-Amands.” Zijn korte leven lang was Dirk de Witte niet op zoek naar graven maar naar de ideale methode om dood te gaan. Hij zocht vooral in boeken van schrijvers-zelfmoordenaars zoals Heinrich von Kleist, Cesare Pavese, Stig Dagerman. De techniek om zich efficiënt in een auto te vergassen beschreef hij in zijn laatste verhaal: hij had erover in een krant gelezen, misschien zelfs in Wenen. Ook daar dacht Didier/Dirk niet aan zijn graf maar alweer aan dat van Verhaeren: “Onderaan de heuvel ligt de Donau. Breed en kalm. Hij doet denken aan de Schelde te Sint-Amands, rust, vrede, maar ook modder en afval, en waar Emile Verhaeren begraven ligt, bijna in het water en bij springvloed klimt de stroom zeker over zijn tombe, zodat de letters verdwijnen: ‘Ceux qui vivent d’amour, vivent d’éternité’.“ Zoals de dichter Heinrich von Kleist zijn ex-geliefde Henriëtte Vogel met een dubbele zelfmoord naar een gemeenschappelijk graf aan de Wannsee bij Berlijn heeft meegenomen, zo wilde Didier zijn Hermine met zijn zelfmoordobsessie infecteren. Maar ze had hem door en keerde na Wenen naar haar leven en haar man terug. Op zijn laatste reis nam de Witte dan maar zijn hond mee. Dat hij niet zijn surrogaat Henriëtte, Hermine, had geïnfecteerd maar zijn vrouw Anne, heeft hij gemist. Zeven maanden na de zelfmoord van haar man stapte zij op 27 juli 1971 voor haar laatste reis, in zijn auto en paste dezelfde methode toe. Zij nam de kat mee. Een dubbele zelfmoord, dan toch, en in uitgesteld relais. Brouwers vindt dat men Dirk de Witte niet herinnert vanwege de literatuur die hij heeft gemaakt, maar vanwege zijn zelfmoord. Meedogenloos is hij voor de literaire erfenis van zijn vroegere vriend en rivaal-verzamelaar van zelfmoordverhalen. Sint-Amands is te klein voor twee grote schrijvers, zo maakt hij hem nog af. Maar misschien zijn we de Witte ook vergeten omdat hij niet genoeg voor de liefde had geleefd, zo schrijf ik Verhaeren nog na. De zin die als echo in het dal van de Vlierbeekabdij weerklinkt, werd eerder gelanceerd in Hoe heette de Hoedemaker? “Mooi is het daar, zegt hij. Om de kerk heen ligt een begraafplaats achter een brokkelige muur en er is een tuin met een landelijke herberg en ijzeren stoeltjes onder hoge bomen. De kerk met de bolvormige toren staat wit en geel in de schemering en de verre straatverlichting, en schijnt vanuit Oostenrijk naar hier gekomen.” Aan de ingang van het kerkhof, achter diezelfde brokkelige rode bakstenen muur, hebben Dirk de Witte en Anneke Hoegaerts, onder één steen, lang in de schaduw van een boom gelegen. Vandaag steekt alleen de afgezaagde stronk aan de rechterbovenhoek boven het graf uit. Onder de ondergaande zon weerspiegelt de toren van de voormalige abdijkerk op het zwarte marmer. Onder een simpel kruis staan alleen hun namen, elk met een dubbel jaartal. Citerend uit de afscheidsbrieven van Henriette Vogel en Heinrich von Kleist, ziet Brouwers ze daar liggen: “samen, dat wil zeggen, elk apart.” Hermine Zvonicek stierf op 17 augustus 2000 in het Sint-Salvatorsanatorium in Hasselt; ze was vijfenzestig. Haar as werd er verstrooid op de begraafplaats Kruisveld. Op 9 juni 2006 overleed haar echtgenoot; zijn as werd aan hetzelfde veld toevertrouwd. “Samen, dat wil zeggen, elk apart.” Loekie Zvonik woonde in mijn dorp; ik heb er lang tevergeefs naar haar graf gezocht. |
Posts may evolve in articles, or vice versa. Archives
September 2023
Categories |