12/14/2021 0 Comments de Judith van Artemisia“Dit schilderij komt van de hand van een vrouw die gevogelte de kop heeft afgehakt in de keuken, die konijnen de nek heeft omgedraaid om ze in de pot te stoppen. Judith slacht hem vakkundig, zaagt grimmig door de pezen heen, haar gespierde armen strak van inspanning. Het heeft iets huiselijks: het simpele laken, de lompe straal bloed, het vreemde gevoel van stilte. Dit is vrouwenwerk, zegt de onaandoenlijke Artemesia hiermee. Zo doen wij dat.” Artemesia is Artemisia Gentileschi. In de vroege zeventiende eeuw schilderde zij hoe de Bijbelse weduwe Judith de dronken Generaal Holofernes onthoofdt. Eerder had Caravaggio diezelfde scene ook al eens op doek gezet, maar hij beeldde Judith veel minder vastberaden uit. Zijn Judith doet me denken aan de jammerende Morita die de rituele seppuko van zijn vriend, de Japanse schrijver Mishima niet kon afmaken. Zo doen mannen dat. De “wij” in het citaat is uitgesproken door Judith, het hoofdpersonage in de roman Maestra van L.S. Hilton. Zoals Playboy vroeger voor de interviews werd gekocht, zo is deze stomende thriller een bestseller dankzij de kunsthistorische verwijzingen: op haar hongerige en meedogenloze tocht doorheen het Europese circuit van veilinghuizen, galerijen en musea, vereenzelvigt die Judith zich met de Judith van Artemisia.
Even stond Artemisia’s doek Judith onthoofdt Holofernes op deze website, maar niet lang: zonder uitleg zou niemand begrijpen wat ik met dat schilderij heb. Uit hoofdstuk 13 van het bijbelverhaal Judith had ik vers 15 moeten citeren: “De Heer heeft hem gedood door de hand van een vrouw”, en uit vers 16: “mijn schoonheid heeft hem van de wijs gebracht, tot zijn ondergang”. Jazeker, de vrouw uit Judea gebruikt een list om in het kamp van de vijandige Assyriërs te geraken. Jazeker, ze speelt al haar troeven uit en ‘hard to get’. Maar ze redt wel haar land door de kop van een wreed en machtig man te laten rollen. En de houding van de geschilderde Judith verraadt de hand van Artemisia Gentileschi die zelf ooit werd verkracht, belazerd en bedrogen. Later vond ze nog andere rolmodellen, bijvoorbeeld Jaël uit het boek Rechters, die legeraanvoerder Sisera een tentharing door de slapen slaat, even kordaat. Dat is wat ik in die doeken zie: “een vrouw die in heel de wereld, van oost tot west, in schoonheid en wijsheid, haars gelijke niet vindt (11:21)”. Op dezelfde overdrachtelijke manier kan ik me ook iets voorstellen bij de val van een man, totaal van de wijs.
0 Comments
Toen Judas spijt kreeg dat hij Jezus aan de Romeinen had uitgeleverd, smeet hij de dertig zilverstukken die hij voor de klus had gekregen in de tempel en hing zich op. Omdat ze het bloedgeld niet in het offerblok wilden stoppen, beslisten de priesters om ermee het veld van de pottenbakker te kopen en er een kerkhof voor vreemdelingen aan te leggen. (Mat. 1:6-7)
De bijbel, een grillige verzameling van diverse genres van verschillende auteurs, is niet altijd eensluidend. Volgens een inlassing in de Handelingen der Apostelen liet Judas de zilverstukken niet los maar kocht hij zelf een veld. Daar is hij steil voorovergevallen; de darmen barstten uit zijn buik. In Jeruzalem had iedereen van het voorval gehoord en daarom werd het veld van het bloed voortaan in de plaatselijke taal ook Akeldama genoemd. (Hand. 1:18-19) Mattheus beweerde dat het pottenbakkersveld al door Jeremia was voorspeld. (Mat. 1:9) Misschien verwarde hij met Zacharias: “Gooi het geld naar de pottenbakker. Wat een fijne prijs die ze op mijn hoofd hadden gezet! En dus nam ik de dertig zilverstukken en gooide ze naar de pottenbakker in de tempel”. (Zach. 11:13) Bij Jeremia werd alleen gezegd dat de pottenbakkers in de vallei van de Zonen van Hinnom werkten. (Jer. 19:1-2) Hinnom was de plek waar het afval van Jeruzalem werd verbrand, een smeulend en stinkend hellegat waar leprozen en afgodaanbidders rondhingen, met de putten van kleistekers bijzonder geschikt voor een kerkhof van onreine en niet-joodse vreemdelingen. Vandaag ligt Oskar Schindler er. Het hedendaagse christelijke kerkhof in Jeddah in Saoedi Arabië roept ook zo’n beeld op. Daar zijn christenen met hun symbolen niet welkom. Graven van de Nederlandse Consul die uit verveling zelfmoord pleegde, de Britse Consul die tijdens een dronkemansruzie werd neergeschoten, de hartlijder Neil Brown die trompet speelde en jazzprogramma’s uitzond en de arm van een zeeman liggen er naast elkaar. Op christelijke kerkhoven in Marokko werden graven geprofaneerd tot goals voor voetballende jongeren. Sinds de onafhankelijkheid twisten de Franse en Marokkaanse overheden over eigendom en bestemming van de velden. In het Engels staat een pottenbakkersveld voor een kerkhof van armengraven. Het meest beroemde Potter's Field ligt op Hart Island, tussen de Bronx en Long Island. Sinds het midden van de negentiende werden daar meer dan een miljoen mensen begraven. De voorbije jaren werden er gemiddeld vijfentwintig mensen per week begraven, sinds het uitbreken van de Covid-19-pandemie vijfentwintig per dag. Toen in 2010/2011 op Zakynthos in Griekenland de zoektocht naar het graf van Andreas Vesalius officieel van start ging, begon Het Belang van Limburg met een reeks over : De Mysteries van de Holsteen, een relaas van sagen en verhalen over Zonhoven. Ook al lag mijn thuis ooit in een buurdorp, aflevering vijfentwintig over Vesalius heb ik gemist. Gelukkig heeft Prof. em. dr. Omer Steeno het artikel onlangs opnieuw van het Internet geplukt.1 En wat blijkt? Zo ironisch als geschiedenis soms kan zijn, zo tenenkrommend kan ironische geschiedschrijving zijn.
Freelance chroniqueur en toen nog leraar Sylvain Verbeeck laat in zijn artikelenreeks over Zonhoven graag zijn Grootva Tunke Stes aan het woord: “Precies in die tijd, ± 1530, is Dries van Wes van Fien aan het experimenteren met dode ratten en konijnen. Hij snijdt ze keer op keer open in een achterstalletje van de herberg “In de Holsteen” om de ingewanden en het gebeente, de bloedsomloop en het spijsverteringsstelsel van dichtbij te bekijken en na te tekenen, te hertekenen en opnieuw te bekijken”.2 Mocht de woordspeling de lezer zijn ontgaan, “Dries van Wes van Fien” is Andries van Wesel of Andreas Vesalius, de Vlaams-Brusselse anatoom die leefde van 1514 tot 1564. In dat jaar zette hij, op de terugweg van een pelgrimstocht naar Jerusalem, voet aan wal op Zakynthos, bezweek terstond en werd met enige praal begraven in de Santa Maria delle Grazie die ondertussen verwoest is. Sinds het Vesaliusjaar 2014 zijn over die periode genoeg bronnen aangereikt om daarover alsmaar minder te twijfelen.3 Dat Verbeeck/Tunke Stes toen, zoals sommigen tot vandaag godbetert, het achterhaalde verhaal van een schipbreuk blijven herkauwen, is het reageren niet meer waard. Volgend citaat met de mantel der liefde voor Vesalius (of stilte) toedekken, zou echter onvergefelijk zijn: “brieven van Vesalius met Jacopo Sannazaro, een Renaissancedichter uit Venetië, (tonen aan) hoe hij terugkeerde van zijn pelgrimstocht naar het Heilig Land en een tijdje bij Jacopo verbleef, maar uiteindelijk terugkeerde naar Zonhoven om er in stilte verder te werken aan zijn studies van het menselijk lichaam. Hij hielp ook E.H. Stappart financieel verder met de bouw van de Kapel Ten Eikenen, zodat Zonhoven eigenlijk rechtstreeks voor een deel zijn kapel te danken heeft aan Vesalius. Hij overleed er uiteindelijk ook na een zware pijnlijke ziekte. Maar ook hier werd zijn graf nooit teruggevonden.” Einde citaat. Van Jacopo Sannazaro is bekend dat hij een bezig brievenschrijver was maar ook dat hij op 6 augustus 1530 stierf en werd begraven in de Maria-Geboorte-kerk in Napels waar zijn praalgraf zijn bekendste gedicht over Arcadië verzinnebeeldt. Andreas Vesalius kan dan best een vroegrijp genie zijn geweest, in die jaren dertig had hij, als jonge student in Leuven, wel wat anders aan zijn hoofd dan (dat soort van) brieven te schrijven. Verder volgen nog een paar argumenten om Tunke Stes als historische bron onderuit te halen, maar moet het echt iets meer zijn? Helaas: eerder hebben mijn Vesaliusmentoren, Maurits Biesbrouck, Theodoor Goddeeris en Omer Steeno, en ik ook al tevergeefs geprobeerd om een andere nepgeschiedschrijver te bekeren: na de gedocumenteerde dood van de anatoom, liet ook hij, tegen bewijzen in, Vesalius naar Vlaanderen terugkeren, incognito onderduiken zelfs, en situeerde zijn graf in Lippelo in de provincie Antwerpen. Wegens recidivisme bedekken wij die chroniqueur wel met de mantel der stilte. Ik vrees echter dat ook Sylvain Verbeeck, ondanks zijn bekende devotie, niet tot inkeer zal komen. Ik heb vijftig afleveringen van het relaas over Zonhoven moeten doorwroeten om te lezen dat: “het hele stramien waartegen de verhalen en legenden zich afspelen, geheel geschiedkundig verantwoord (is). Veeleer dan de afleveringen een “broodje aap” te noemen, zou ik hen “historische fictie”, met de klemtoon op historisch, noemen naar het voorbeeld van beroemde schrijvers als (…) Tomas Ross. Hij beschrijft ook voor 70% de realiteit maar plots slaat dan weer de fantasie toe en gaat het verhaal voor 30% een eigen leven leiden, wat het ervaren van het leven alleen maar vrolijker en onverwacht heerlijk maakt, niet? Een beetje fantasie maakt de stoet van dagen alleen maar draaglijker en bekoorlijker, net als de sprookjes het ons voordeden toen wij als kinderen nog heerlijk konden dromen, nietwaar? Laat onze sprookjeswereld nog wat verder duren, zolang dit nog kan, want wat komt er morgen?”4 Einde citaat. Ik ben de eerste om in sprookjes te geloven -nog altijd- en te houden van goed docudrama -in al zijn vormen- en zelfs geschiedschrijving persoonlijk te maken –zoals alweer in deze tekst- maar bij het bedenken van lijfstraffen voor historische verlakkerij slaat mijn fantasie op hol. Eerder dit jaar publiceerde Germania Hendrikx een boek over de Gotische Kapel van Ten Eikenen in Zonhoven, waar ze al bijna een kwarteeuw koster is.5 Zonder toeters en bellen, maar met toewijding toont zij hoe populaire geschiedschrijving wel kan. Een officieel gevelplaatje aan de deur van de kapel stelt : “Gebouwd in drie fasen (14de eeuw - 1483 - 1510); geklasseerd als monument bij KB van 8.09.1974”. De auteur toont echter een kopie van het Koninklijk Besluit dat werd ondertekend op 8 september 1971, drie jaar eerder.6 Discreet de overheid ontmaskeren omdat ze haar eigen bronnen niet consulteert: zo mooi kan geschiedschrijving ook zijn. Ook telt Hendrikx minstens zeven grote verbouwingen, i.p.v. drie, en citeert omstandig uit bronnen over de herkomst van schenkingen die de verbouwingen, en dus het voortbestaan van de kapel zonder Vesalius, hebben gefinancierd. Respect voor geschiedenis schakelt fantasie niet uit. In de westgevel van de kapel staan twee grote tekens gevormd met anderskleurige stenen, zo toont Germania Hendrikx: “aan de rechterkant een hexagram of zespuntige ster. Opzoekwerk leert ons dat het in vele culturen een spiritueel symbool is en het lijkt van oudsher gekend als een magisch beschermingsteken”.7 En, aan de kant van het vroegere kerkhof had de kapel eeuwenlang een gat in de muur, nauwelijks een vierkante meter groot op bijna een meter hoogte: “Overledenen mochten bij begravingen wel binnen door de ingangsdeur aan de noordkant, maar moesten aan de zuidkant naar buiten geschoven worden door dat paradijspoortje. Bij de verbouwingen in 1980 zijn aan de straatzijde, langs de kapel nog een tiental schedels en delen van geraamtes gevonden, dicht bij het oude paradijspoortje.” Goede geschiedschrijving kan dus ook fantasie opwekkend zijn. Zelfs als het graf van Vesalius, dat ik blijf zoeken, onmogelijk in mijn achtertuin kan liggen. Noten: 1. www.hbvl.be/cnt/eid129466/extern-de-mysteries-van-de-holsteen-een-relaas-van-sagenenverhalen- over-zonhoven-18 (01/11/2019) 2. Ibid. 3. De Bibliography op de website van Dr. Maurits Biesbrouck, www.andreasvesalius.be , bevat meer dan 3000 titels. 4. www.hbvl.be/cnt/eid152612/extern-de-mysteries-van-de-holsteen-een-relaas-van-sagen-en-verhalen-over-zonhoven-43 (01/11/2019) 5. Hendrikx, Germania, Kapel Ten Eikenen Zonhoven, Maasmechelen, 2019 6. Hendrikx 2019, p. 53. 7. Hendrikx 2019, p. 67. “Ze zullen hem begraven in het dal van de Vlierbeekabdij, bij de witte kerk met de bolvormige toren die vanuit Oostenrijk naar hier schijnt te zijn overgekomen.”
Met die zin doet de Vlaamse schrijfster Loekie Zvonik haar debuutroman uit 1975 toe. Als Hermine Zvonicek werd ze geboren in Gent op 17 januari 1935; ze heeft lang in mijn Limburgse dorp gewoond. Hoe heette de hoedenmaker? is een doorzichtige sleutelroman. Didier, reisgenoot van Hermine in het boek, is een auteur die door zelfmoord is geobsedeerd. Een paar maanden nadat de oude studiegenoten elkaar opnieuw hadden opgezocht en tijdens een literair congres in Wenen een affaire hadden, stapt de schrijver Dirk de Witte, op 27 december 1970, op zijn berg in Kessel-Lo bij Leuven, in zijn auto en uit het leven, uit dat van Zvonicek en uit dat van zijn vrouw, Anne Hoegaerts. Figuurlijk werd ik aan het trio voorgesteld toen ik in de vroege jaren tachtig De Laatste Deur, Zelfmoord in de Nederlandse Letteren van Jeroen Brouwers kocht. Ik heb toen dorpsgenote, lerares en schrijfster Zvonicek nog proberen te interviewen maar de witte bungalow op de heide bleef toe. Onlangs kreeg ik de nieuwe en herziene editie, de vijfde druk, van De Laatste Deur cadeau. Ook koester ik nog altijd de derde druk van Hoe heette de Hoedenmaker? Zoals bibliotheken soms kerkhoven zijn en graven boeken staat op de omslag de foto van een oude grafversiering: een kruis van emaillen witte rozen. Dirk de Witte was niet in graven geïnteresseerd, behalve misschien in dat ene in zijn geboortedorp. Toen Didier op de universiteit vertelde dat zijn wieg in Sint-Amands stond, kreeg hij, volgens Zvonik, deze reactie: “Zeer goed zei de professor en knikte, als in een zegening, alsof het wonen te Sint-Amands, aan de Schelde, iemand voorbestemde om zegeningen te ontvangen, zeer goed, en begon links en rechts te informeren wie dan wel begraven lag in het Scheldewater te Sint-Amands.” Zijn korte leven lang was Dirk de Witte niet op zoek naar graven maar naar de ideale methode om dood te gaan. Hij zocht vooral in boeken van schrijvers-zelfmoordenaars zoals Heinrich von Kleist, Cesare Pavese, Stig Dagerman. De techniek om zich efficiënt in een auto te vergassen beschreef hij in zijn laatste verhaal: hij had erover in een krant gelezen, misschien zelfs in Wenen. Ook daar dacht Didier/Dirk niet aan zijn graf maar alweer aan dat van Verhaeren: “Onderaan de heuvel ligt de Donau. Breed en kalm. Hij doet denken aan de Schelde te Sint-Amands, rust, vrede, maar ook modder en afval, en waar Emile Verhaeren begraven ligt, bijna in het water en bij springvloed klimt de stroom zeker over zijn tombe, zodat de letters verdwijnen: ‘Ceux qui vivent d’amour, vivent d’éternité’.“ Zoals de dichter Heinrich von Kleist zijn ex-geliefde Henriëtte Vogel met een dubbele zelfmoord naar een gemeenschappelijk graf aan de Wannsee bij Berlijn heeft meegenomen, zo wilde Didier zijn Hermine met zijn zelfmoordobsessie infecteren. Maar ze had hem door en keerde na Wenen naar haar leven en haar man terug. Op zijn laatste reis nam de Witte dan maar zijn hond mee. Dat hij niet zijn surrogaat Henriëtte, Hermine, had geïnfecteerd maar zijn vrouw Anne, heeft hij gemist. Zeven maanden na de zelfmoord van haar man stapte zij op 27 juli 1971 voor haar laatste reis, in zijn auto en paste dezelfde methode toe. Zij nam de kat mee. Een dubbele zelfmoord, dan toch, en in uitgesteld relais. Brouwers vindt dat men Dirk de Witte niet herinnert vanwege de literatuur die hij heeft gemaakt, maar vanwege zijn zelfmoord. Meedogenloos is hij voor de literaire erfenis van zijn vroegere vriend en rivaal-verzamelaar van zelfmoordverhalen. Sint-Amands is te klein voor twee grote schrijvers, zo maakt hij hem nog af. Maar misschien zijn we de Witte ook vergeten omdat hij niet genoeg voor de liefde had geleefd, zo schrijf ik Verhaeren nog na. De zin die als echo in het dal van de Vlierbeekabdij weerklinkt, werd eerder gelanceerd in Hoe heette de Hoedemaker? “Mooi is het daar, zegt hij. Om de kerk heen ligt een begraafplaats achter een brokkelige muur en er is een tuin met een landelijke herberg en ijzeren stoeltjes onder hoge bomen. De kerk met de bolvormige toren staat wit en geel in de schemering en de verre straatverlichting, en schijnt vanuit Oostenrijk naar hier gekomen.” Aan de ingang van het kerkhof, achter diezelfde brokkelige rode bakstenen muur, hebben Dirk de Witte en Anneke Hoegaerts, onder één steen, lang in de schaduw van een boom gelegen. Vandaag steekt alleen de afgezaagde stronk aan de rechterbovenhoek boven het graf uit. Onder de ondergaande zon weerspiegelt de toren van de voormalige abdijkerk op het zwarte marmer. Onder een simpel kruis staan alleen hun namen, elk met een dubbel jaartal. Citerend uit de afscheidsbrieven van Henriette Vogel en Heinrich von Kleist, ziet Brouwers ze daar liggen: “samen, dat wil zeggen, elk apart.” Hermine Zvonicek stierf op 17 augustus 2000 in het Sint-Salvatorsanatorium in Hasselt; ze was vijfenzestig. Haar as werd er verstrooid op de begraafplaats Kruisveld. Op 9 juni 2006 overleed haar echtgenoot; zijn as werd aan hetzelfde veld toevertrouwd. “Samen, dat wil zeggen, elk apart.” Loekie Zvonik woonde in mijn dorp; ik heb er lang tevergeefs naar haar graf gezocht. 7/8/2017 2 Comments Lezing 25 juni 2017Eén van de mooiere uitspraken over verjaardagen is deze: van de verjaardag van een dame herinnert een gentleman zich alleen de dag en de maand, nooit het jaar.
Dat geldt ook een beetje voor de club van gentlemen die zich Les Disciples de Salomon noemt maar die precies niet goed weet hoe oud de vrijmetselarij in Leuven is: ‘meer dan 200 jaar’, zo staat op de affiche. Die twijfel heeft niets te maken met de bekentenis dat er voor of na een logezitting al eens een glaasje wordt gedronken, soms zelfs één teveel zoals straks zal blijken, want de dag en de maand herinneren we ons altijd. Op vierentwintig juni vieren we de geboorte van de heilige Johannes, Johannes De Doper, Sint Jan. Dat gebeurt elk jaar, samen met vele andere maçonnieke werkplaatsen die, niet toevallig, “loges van Sint Jan” worden genoemd. Die traditie is overgenomen van oude Engelse loges die Johannes de Doper als patroonheilige hadden. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat vier van die loges, op 24 juni 1717, zich in de Londense taverne The Goose and the Gridiron verenigden in de Grand Lodge of London and Westminster, voorloper van het overkoepelend orgaan the United Grand Lodge of England dat tot vandaag toekijkt op het naleven van de maçonnieke traditie, de regulariteit om het met een wat meer geladen woord te zeggen. Niet alle vrijmetselaren volgen de traditie immers even strikt. Maar regulier of irregulier, dogmatisch of a-dogmatisch, algemeen wordt 24 juni 1717 beschouwd als een historische dag, volgens sommigen veeleer een symbolische datum, in de geschiedenis van de speculatieve vrijmetselarij; speculatief staat tegenover operatief zoals, bijvoorbeeld, de steenhouwersgilden die veel verder teruggaan. Zoals Engelse loges Johannes de Doper herdachten, zo vierden de eerste Schotse loges die andere Sint Jan, Johannes de Evangelist. Zo komt het dat de meeste loges tegenwoordig de twee feesten van Sint-Jan vieren: dat van de Doper, op de dag van de zomerzonnewende, de dag waarop de zon in het zenith staat, het moment waarop de dag het langst is en de nacht het kortst, en dat van de Evangelist, op de dag van winterzonnewende, het moment waarop de dag het kortst is en de nacht het langst. Niet alleen de christelijke traditie kijkt naar de solstitia, ook andere religies. Er is zelfs een niet-christelijke voorganger, de Romeinse god met de twee gezichten, Janus Bifrons: op de dag van de winterzonnewende opende hij de poort van de hemel, want er komt meer licht aan: Jantje lacht; op de dag van de zomerzonnewende opende hij de poort van de hel want het wordt weer donker: Jantje weent. Om vandaag de zegen van de UGLE te krijgen, moeten vrijmetselaren werken ter ere van de Opperbouwmeester van het Heelal (al moet dat begrip verder niet worden gedefinieerd), wordt de opname, de initiatie, alleen voor mannen, bevestigd op de bijbel, de passer en de winkelhaak (of een ander, zogenaamd Boek van de Heilige Wet) en wordt in loges niet over politiek of godsdienst gesproken. Niet alle vrijmetselaren kunnen zich daarin vinden en dat zorgt al decennia voor spanningen, afscheuringen en een schisma, zeker op het Europese continent en in België. In de beginjaren werd het probleem lang niet zo scherp gesteld. In ons land zijn de verschillende visies van min of meer respect voor de traditie pas na onafhankelijkheid de geschiedenis van de vrijmetselarij gaan bepalen. Op 21 oktober 1854 besliste het toenmalige overkoepelende orgaan, het Grootoosten van België, om het verbod op politieke of religieuze debatten, te schrappen, en in 1870 verdween ook de verwijzing naar een opperwezen. Dat viel niet goed bij degenen die wel over het kanaal keken, maar, ondanks inspanningen om Engeland te vermurwen, verloor de Belgische maçonnerie haar aansluiting bij de universele vrijmetselarij. Daarna legden twee bijzonder traumatische wereldoorlogen de vrijmetselarij bijna helemaal lam, maar bij de heropleving in de jaren vijftig groeide ook het verlangen om terug te keren naar oorspronkelijke vrijmetselarij. In 1954 hadden belangrijke Europese grootloges in Luxemburg al een dergelijke intentie in een conventie uitgesproken, maar het Grand Orient de France en daarin gevolgd door een meerderheid van het Grootoosten van België, wilde niet volgen. Dat leidde in 1959 in ons land tot de oprichting van een tweede overkoepelend orgaan: de Grootloge van België splitste zich af van het Grootoosten van België. Tot de initiatiefnemers behoorde een Franstalige loge uit Leuven: La Constance. In de daaropvolgende jaren werden ettelijke nieuwe reguliere werkplaatsen gesticht en in de dynamiek werd in deze stad ook de Nederlandstalige: Les Disciples de Salomon opgericht. Dat gebeurde op 24 juni 1967. We vieren dus niet alleen de driehonderdste verjaardag van de eerste Engelse Grootloge, of een begin van de speculatieve vrijmetselarij, wij vieren ook dat onze loge precies vijftig wordt. Nochtans komen in documenten die ouder zijn dan 1967 al verwijzingen naar Les Disciples de Salomon voor. Ik nodig u uit naar de Franse Tijd. Na de overwinning van de Fransen op het Oostenrijkse keizerrijk werden de Zuidelijke Nederlanden vanaf 1794 door Franse troepen bezet. Daarmee brak een bloeiende periode aan, toch voor de vrijmetselarij. Overal werden toen, vooral door Franse militairen, loges opgericht, eerst in Brussel, daarna elders, ook in Leuven. We zijn daarover vrij goed geïnformeerd dankzij een uitvoerig reisverslag van Pierre Nicolas Riffé de Cambray, die in 1802, in opdracht van het Grand Orient de France, het maçonnieke landschap in onze contreien bestudeerde. In zijn verslag vermeldde de Cambray onder meer zijn ontmoeting met leden van de Leuvense loge Les Disciples de Salomon, “zopas opgericht (in 1801) en die hun erkenning door het Grand Orient de France hebben aangevraagd”. In Parijs worden tot vandaag drie documenten bewaard, gedateerd op 21 juli 1801, met o.m. de lijst van de acht Belgische stichtende leden van Les Disciples de Salomon. Op 28 januari 1802 vermeldt een tweede lijst al dertig leden, waaronder 14 Fransen van het militair hospitaal, le Succursale de l'Hôtel Impérial des Militaires Invalides. In 1802 vernoemt Riffé de Cambray o.m. de Commandant van het hospitaal, Generaal Jacques Pierre Varin als één van de leden. De eerste samenkomst had plaats op 18 maart 1802. De formele installatie van de loge had twee jaar later plaats en ook daarvan bestaat nog een volledig verslag. De feestelijke dag begon aan de poorten van de stad, waar een delegatie van Les Disciples de Salomon bezoekers van de Brusselse loge Les Vrais Amis de l’Union verwelkomde. Onder ruime belangstelling van de bevolking werd het gezelschap in koetsen naar het lokaal van de Société littéraire gevoerd, waar “een sobere” maaltijd werd genomen. Zoals dat vandaag nog gebruikelijk is, beschrijft de secretaris daarna gedetailleerd de consecratie van de Achtbare Sint Jansloge, Les Disciples de Salomon, op 18 maart 1804. Les Disciples de Salomon groeide uit tot een bloeiende loge, met als leden de burgemeesters uit die tijd, professoren, de omgeving van de familie Artois, priesters ook. In 1807 bereikte de loge het maximum aantal leden dat de statuten toestond: negentig. Niet zonder moeilijkheden richtte de voorzittend meester van Les Disciples de Salomon, Louis Paulin Chillâtre, een nieuwe loge op die hij de naam gaf van zijn Parijse moederloge, La Constance. Ze wordt geconsacreerd op 28 augustus 1808. Les Disciples de Salomon was zeker nog actief tot in de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Ook voor de vrijmetselarij was die vereniging vanaf 1814 niet gemakkelijk. Omwille van de taal maar ook wegens het verschil in mentaliteit was in het Zuiden de verlatingsangst van het Grand Orient de France groot. Koning Willem I had zijn jongste zoon, Prins Frederik, benoemd tot grootmeester van het Verenigd Koninkrijk met als opdracht Noord en Zuid ook maçonniek te verenigen maar dat was geen gemakkelijke opdracht. Les Disciples de Salomon kreeg nog wel het bezoek van Prins Frederik en zijn oudere broer, kroonprins en daarna Koning Willem II, maar de omwenteling van 1830 zorgde ook alweer voor een maçonnieke ommekeer. Uitgerekend op 21 juli 1831 moest Les Disciples de Salomon verhuizen en ze zou die crisis amper overleven. Bij de oprichting van een onafhankelijk Grootoosten van België, op 23 februari 1832, was wel La Constance betrokken maar niet meer Les Disciples de Salomon. Ze was toen al op sterven na dood; rond 1839 doofde ze uit; sommige van de leden gingen over naar La Constance. Les Disciples de Salomon is dus ouder dan de vijftig die ze sinds haar heroprichting van 1967 is geworden. Gesticht in 1801, onder diezelfde naam, heeft ze al 216 jaar haar plaats in het Leuvense maçonnieke stadslandschap. Misschien al wel langer, en daarvoor nodig ik u uit naar Oostenrijkse periode die de Franse voorafging. Tussen 1715 en 1794/95 werden de Zuidelijke Nederlanden bestuurd door de Oostenrijkse tak van het huis van Habsburg. De eerste loge in onze contreien zou dateren van 1721, opgericht in Bergen, gevolgd in 1730 door nog een paar werkplaatsen maar veel bewijzen hebben we daar niet van. Documenten zeggen wel dat in 1743 in Brussel twee loges werden gesloten. Een centrale figuur in die periode was Markies François-Bonaventure Joseph du Mont de Gages. Hij is in Leuven aan rechten begonnen maar dankzij zijn snelle opgang als rijke edelman heeft hij zijn studies afgebroken en is al gauw een “professionele maçon” geworden. Via Franse contacten werd hij eerst benoemd tot ‘Provinciaal grootmeester in de Oostenrijkse Nederlanden’, maar later sloeg hij zijn bewind om naar het Engelse model en zag hij, als vertegenwoordiger van de Engelse grootloge, toe op de stichting van tientallen loges en hun erkenning in de regulariteit van Engeland. Een voorbeeld daarvan is de studentenloge La Parfaite Amitié, Zur Vollkommenen Freundschaft, volgens sommigen in Leuven actief in de jaren 1766-1772. Omdat de interesse hier achteruit ging, verhuisde de loge naar Brussel waar ze in 1772 een constitutiebrief van markies de Gage kreeg. Vrij snel na die verhuis, in 1773, zag echter een nieuwe loge in Leuven het licht. De naam is niet bewaard gebleven en ze werd evenmin erkend door de Provinciale Grootloge maar van haar reputatie zouden we daarna nog horen. Onder de stichtende leden waren studenten van de faculteit rechten; ze kwamen samen in een herberg en daar is het op een dag fout gelopen. Begin 1774 werden de overheden gealarmeerd door ‘herrie en heibel’ die in deze studentenloge de ernstige vrijmetselaarsarbeid had verstoord. Na afloop van een zitting, en een waarschijnlijk overvloedig overgoten broedermaal, vielen de studenten de waardin lastig en kregen het letterlijk aan de stok met de waard. Tegen de ochtend verstoorden ze zelfs de aankomst van gasten in de herberg, o.m. de echtgenote van Graaf Nicolas Antoine d’Arberg die net had ingecheckt. De Graaf was niet minder dan de plaatsvervangende grootmeester van de Provinciale Grootloge. Het hek was van de dam. De Leuvense academische overheid werd op de hoogte gebracht en het schandaal bereikte zelfs de landelijke politiek, t.e.m. landvoogd Karel van Lotharingen en keizerin Maria-Theresia. Studenten mochten niet meer aan maçonnieke zittingen deelnemen. In 1776 werd de vrijmetselarij zelfs voor enige tijd geschorst. Na de dood van keizerin Maria-Theresia in 1780, kwam zoon Jozef II op de troon. In een golf van hervormingen, pakte hij vijf jaar later ook de vrijmetselarij als broeinesten van protest aan, maar in 1789 brak de Brabantse Revolutie uit en werden de Oostenrijkers verdreven. Ondanks een kort Belgisch intermezzo, zou het nog tot minstens de eeuwwisseling duren vooraleer het wat rustiger werd en ook de maçonnieke activiteiten weer hervatten. We zagen eerder al dat La Constance in 1808 werd opgericht en Les Disciples de Salomon in 1801. Bij de plechtige oprichting in 1803 herinnerde één van de stichters van Les Disciples dat hij 30 jaar eerder al aan de wieg van een Leuvense studentenloge had gestaan. En in een brief verwees een ander dat hij met genoegen terugdacht aan zijn oude loge, meer dan 32 jaar geleden. Het staat er niet zwart op wit maar Les Disciples de Salomon zou wel eens de voortzetting kunnen zijn van die oude verboden studentenloge; de vrijmetselarij in Leuven is in ieder geval bijna 250 jaar oud. U herinnert zich dat Les Disciples de Salomon uitdoofde in 1839. Ook La Constance had eerder al een crisis doorgemaakt, bij het uiteenvallen het Franse keizerrijk, maar in 1818 werd ze heropgericht. Sindsdien heeft La Constance haar vele omzwervingen in de stad goed overleefd, tot ze in het begin van de twintigste eeuw haar stek vond op het terrein Gasstraat (nu de J.P. Minckelersstraat) waar vandaag nog het logegebouw van Leuven ligt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft het veel schade geleden; tijdens de Tweede Wereldoorlog kregen La Constance en de loge het nog zwaarder te verduren. Het gebouw van de loge werd geplunderd door de nazi-bezetter, en op 1 maart 1942 kwam een rondtrekkende anti-maçonnieke tentoonstelling naar Leuven. Een voormalige achtbare meester werd naar Breendonk gedeporteerd en afgevoerd naar Buchenwald. Andere broeders kregen doodsbedreigingen en anonieme brieven. Jean Naveau werd vermoord. Maar zoals de mythische feniks altijd opnieuw uit zijn eigen as wordt geboren, en in 1808 uit de oorspronkelijke loge van Les Disciples de Salomon, La Constance voortkwam, zo werd, vijftig jaar geleden, op 24 juni 1967, precies vijftig jaar geleden, in de schoot van La Constance, Les Disciples de Salomon heropgericht. Het belangrijkste motief van dertien broeders van La Constance was om in het Nederlands te werken, maar ook aansluiting bij de eigen volksaard te vinden. Zoals in vele toenmalige Belgische loges werd in La Constance sinds haar oprichting in 1808 de vrijmetselarij immers in het Frans beoefend. Die jaren zestig waren ook voor de universiteit erg woelig. Studentenprotest (Leuven Vlaams, Walen buiten) sinds 1966 leidde in 1968 tot de val van de regering, tot de splitsing van de universiteit en de oprichting van l’UCL in Louvain-la-Neuve bij Ottignies. Voor alle duidelijkheid, zowel La Constance als haar Vlaamse dochter die tegelijk haar moeder was, Les Disciples de Salomon, ressorteerden toen onder de Grootloge van België, sinds haar oprichting in 1959 nog erkend door de United Grand Lodge of England. But old habits die hard. Velen in de Grootloge respecteerden een aantal universele principes niet, zoals het niet-toelaten van irreguliere bezoekers. Ook het opperwezen werd weer in vraag gesteld. In 1979 viel de Grootloge van België in Engeland in ongenade. Zoals twintig jaar eerder de Leuvense loge La Constance aan de wieg stond van de Grootloge van België, stond bij de nieuwe terugkeer naar de universele vrijmetselarij Les Disciples de Salomon mee aan de wieg van de oprichting van de Reguliere Grootloge van België op 15 juni 1979. Op de lijst van aangesloten werkplaatsen, draagt de werkplaats het nummer twee, na de Franstalige loge l’Union uit Brussel. Ondertussen vermeldt het tableau van de RGLB al 58 loges, vele mee opgericht door Les Disciples de Salomon. Een is de Wijngaerdenranck, in principe een Aarschotse loges, maar ook actief in de Minckelerstaat. Die maçonniek turbulente jaren veroorzaakten een schokgolf in de hele Belgische vrijmetselarij , waarbij al dan niet een opperwezen of al dan niet de aanwezigheid van vrouwen in de tempel een rol speelden. Ook in Leuven werden andere obediënties actief. Onder het Grootoosten werd in 1978 de werkplaats Open Raam opgericht, en een jaar eerder kwam hier ook de gemengde koepel Le Droit Humain toe en noemde haar loge Daidalos. Zoals in Leuven en elders werd ook het verenigingsleven in Tienen getekend door de afscheidingen en spanningen, eerst tussen het Grootoosten en de Grootloge, en daarna tussen de Grootloge en de Reguliere Grootloge, ook al bleven velen elkaar ontmoeten in een Broederkring. Daaruit groeide midden de jaren 80 de zin om in Leuven weer een nieuwe werkplaats onder de Grootloge op te richten en zo ontstond Andreas Vesalius. Ook de onafhankelijke groep Lithos heeft hier een werkplaats, Houtskool, en zijn er, naast activiteiten van La Nef d’or afhangend van Frankrijk, ook nog ateliers van zogenaamde side degrees of hogere graden die volgen op loges die in de gebruikelijke drie blauwe graden werken. Niet zozeer om aan te tonen hoe ironisch geschiedenis wel kan zijn maar wel om de cirkel te sluiten, besluit ik deze lezing met een scoop. Onder het meterschap van Leuven consacreerde de Reguliere Grootloge van België gisteren op de dag van Sint-Jan haar 59ste loge: Athéna, à l’Orient de Louvain-La-Neuve. He had shot himself in the head on 20 February 2005. Six months later, his ashes were fired, from a cannon, into the stratosphere, accompanied by fireworks in red, white, blue and green.
He loved explosions, his young widow said, but when he had cocked his gun, she put the receiver down, assuming the blocked writer had finally struck a key on his typewriter, for she still had hope. She missed the final shot. His son, in a room next door, didn’t react immediately either: he thought a book had fallen to the ground. The suicide note was less literary though: “No More Games. No More Bombs. No More Walking. No More Fun. No More Swimming. 67. That is 17 years past 50. 17 more than I needed or wanted. Boring. I am always bitchy. No Fun – for anybody. 67. You are getting Greedy. Act your old age. Relax – This won’t hurt.” Hunter S. Thomson was a larger than life binge writer and reporter who didn’t have a story until he was in it. He called his new type of journalism: Gonzo. Inspired by Ernest Hemingway and F. Scott Fitzgerald, the juvenile delinquent from Kentucky quickly became a cult figure in Aspen, Colorado, where he’d even run for sheriff. Owl farm at Woody Creek was the personal lighthouse he always returned to from his many travels, a literary saloon with a shooting range. Fifteen books later, the icon of the sixties and seventies had become a jester in the retreat of Hollywood, a hero in the center of show business, sports and politics, having lost for himself all belief in the counter-culture that celebrated him. Drug and alcohol crazed Dr. Gonzo and his alter ego Raul Duke, eventually got in the way of Hunter’s own myth. Between the missed deadlines for the greatest magazines of his time, blasting away his weapons and making outraged phone calls and getting impossibly high or extremely wasted, the moral outlaw, the acclaimed beacon of dissent, got bored and just didn’t have fun anymore. He had been planning his burial for decades. Ultimately his Hollywood friend, Johnny Depp, fulfilled his last wish and funded the ceremony. From ashes to ashes, from dust to stardust: in a few colourful moments, Hunter became part of the cosmos. Hunter S. Thomson was named after an alleged forefather of his mother, the eighteen century Scottish physician and anatomist John Hunter. S. Thomson was a doctor too, not in medicine but in divinity; he had bought his title from the Universal Life Church, “just because he could”. 4/11/2017 0 Comments Pastiche Portraitnow in : "In Search of Andreas Vesalius - The Quest for His Grave, Lost and Not Yet Found", 14/02/2018.
now in : "In Search of Andreas Vesalius - The Quest for His Grave, Lost and Not Yet Found", 14/02/2018.
now in : "In Search of Andreas Vesalius - The Quest for His Grave, Lost and Not Yet Found", 14/02/2018.
|
Posts may evolve in articles, or vice versa. Archives
December 2021
Categories |